De naakte feiten over hoe café ‘De Gouden Kont’ vroeger in Ulvenhout deze naam heeft gekregen.



We kregen van een oudere dame een foto toegestuurd van het graf van een Ginnekense huzaar. Hij lag ver weg begraven op het ereveld Menteng Pulo in Jakarta, Indonesia. Het was een reactie op een vorig artikel over twee oud-kolonialen die voor de Tweede Wereldoorlog in het Ginneken aan de Ulvenhoutselaan hebben gewoond. De twee mannen waren niet vies van 'Bosse Pop', een brouwsel uit diverse kruiden en met een hoog alcohol gehalte. Erg straf drinken die Bosse Pop.

Onze twee kolonialen waren vaak te vinden in 'De Gouden Kont', een etablissement in Ulvenhout, waar kasteleinsvrouw Kee van Riel de scepter zwaaide. De naam 'Gouden Kont' zou te maken hebben met de glorieuze achterdelen van vrouw Van Riel, maar dat klopt niet. Om de oorsprong van deze naam te vinden moeten we zo'n veertig jaar terug in de plaatselijke geschiedenis.

Als grootvader goed zou hebben opgepast, was half Ginneken van hem…

Henk Graauwmans, vroeger had hij een goed lopende slagerij in de Van Duivenvoordestraat, hing onmiddellijk aan de bel. Hij wist precies hoe het café aan zijn naam was gekomen. Op het moment dat we hem belden voor een afspraak, was hij een paar huizen verder aan het behangen, een burendienst. Henk, zo bleek ons, stond overigens voor iedereen klaar. Hij was in zijn nopjes wanneer hij anderen blij kon maken, een bewonderenswaardige instelling, zeker op de dag van vandaag. We togen op het afgesproken tijdstip naar zijn gastvrije adres, waar de koffie al stond te pruttelen. “Kijk, zei Henk, mijn grootvader dronk verschrikkelijk veel. Zijn vader vertelde vaak dat als grootvader goed zou hebben opgepast, het halve Ginneken van hem zou zijn geweest. AI was grootvader dan ‘drie keer per dag laveloos', hij was als slager wel een uitermate goed vakman.

Grootvader Graauwmans, hij kon lezen noch schrijven, had als bijnaam 'de razende' en de bijnaam van één van zijn broers was 'd'n dolle'. Het kunnen aanwijzingen zijn omtrent het karakter van beide mannen. En grootvader had nog een derde broer. Die was gewoon smid en een fijne en beschaafde man. In Ulvenhout was het in die dagen iedere dinsdag veemarkt waar boeren en veekooplieden elkaar ontmoetten. Niet alleen op de markt, maar ook in het café van Kee van Riel. Janus Graauwmans was daar iedere dinsdag te vinden, vanwege de koeien en de borrels. Opa Janus Graauwmans zou nu ver over de honderd geweest zijn, zou hij nog geleefd hebben. Tijd van handelen ligt dus ergens eind achttienhonderd. Bij opa Van Riel thuis hadden ze enkele honden, waaronder een mooie grote poedel, waarop Janus zijn zinnen had gezet.

Bij etablissement van Van Riel gaf hij de poedel een schop onder zijn kont…

Hij had al eens naar de prijs gevraagd, maar het beest was niet te koop. Daarop heeft Janus brutaalweg met z'n zatte kop het dier mee naar huis genomen. Janus 'de razende' was voor niemand bang, hetgeen zijn bijnaam reeds deed vermoeden. Maar op politie had hij het niet begrepen. Toen deze bij hem aan de deur kwam om het mooie beest te vorderen, beloofde Janus het dier terug te brengen. Janus kocht in een winkeltje in Ulvenhout een potje goudbrons. Vervolgens schoor hij des poedels kont kaal, zo kaal als een biljartbal. Dat was een fluitje van een cent voor een slager vakman. Daarna smeerde hij vakkundig de kale hondedelen in met het aangeschafte goudbrons. De volgende dinsdag, dus de dag van de Ulvenhoutse veemarkt, stapte hij met de poedel onder zijn arm in de Ginnekense paardentram. Bij het etablissement van Van Riel stapte hij uit en gaf de poedel een schop onder zijn kont.

De hond rende jankend weg en stoof het stampvolle café van kastelein Van Riel binnen om kwispelstaartend zijn baasje te begroeten. Sinds die dag heette het café 'De Gouden Kont'. Grootvader Janus Graauwmans, alias' de razende', is goed voor vele tekstkolommen. Vooruit, nog een half kolommetje dan. Slagers werden in die tijd beschouwd als 'beesten, rauwe sodemieters'. Kleinzoon Henk gebruikte ook nog andere termen, maar we menen dat verder leven met zijn familie mogelijk moet blijven. Opa Janus sloeg menigmaal op één avond voor vijftig gulden kapot in de kroeg. Let wel, het was een tijd dat de weeklonen een fractie van dat bedrag bedroegen. Eerder had Henk al laten doorschemeren dat hij behoorde tot de 'arme tak van de familie'. Hij is echter tevreden en gelukkig en dat zijn onbetaalbare zaken. Tijdens één van de wekelijkse vele kroegentochten ging het lopen van kroeg naar kroeg vervelen.

Hij bond een koe aan een touw en liet het beest in de bloementuin grazen…

Opa Janus liet een grote lijkwagen voorrijden: 'Ge wit wel, zo'ne lijkwaoge mee perde d'r voor'. De klanten van Janus moeten gezien zijn vakmanschap tevreden mensen zijn geweest, maar uitzonderingen op iedere regel golden toen ook al. Zo kwam er wel eens een altijd ontevreden klant in de slagerswinkel, 'dit was niet goed en dat was niet goed en ze moest het daar van hebben en niet daarvan’. Het laatste sloeg dan op een bepaald gedeelte van het edele koeienlijf. Dat ging ‘de razende' zo vervelen dat hij een koe aan een touw bond en het beest liet grazen in de fraaie bloementuin van de ontevreden klant. Dat was op het moment dat de begonia's grotendeels onder de grond groeiden, de rozen geen rozen meer waren en de begonia langs de perken naar de Filistijnen was. Janus moet aangebeld hebben en langs zijn neus hebben gezegd: 'En zeg nou maer 's waar ge 't van wil hebbe. Wijsde gij 't nou maar 's aon'.

We eindigen met een redelijk vies verhaal, dat we ter gelegenheid van de komende kerstdagen en goede voornemens voor 2008 enigszins hebben gekuist. Janus had bij een boer iets uitgehaald en mocht daar nooit meer op het erf komen. Tegen zijn vrienden had hij gepocht door te zeggen: 'En toch za'k nog 's m'n behoefte doen in 't bed van dieje boer'. 'Rauwe sodemieters' zeggen dat anders. Met zijn kompanen in de vleeshouwerij sprak hij af dat hij zich onwel zou voordoen. Schijnbaar half bewusteloos, zwaar hangend tussen zijn makkers beenhouwers, belden ze bij de boerenhoeve aan. Of Janus even op bed mocht liggen, want het ging heel slecht met hem. Maar het lukte niet meteen. Er moest wat overredingskracht aan te pas komen, maar die boeren waren toch ook katholiek nietwaar?

En zeg nou zelf, waar vind je tegenwoordig nog zo’n grootvader..?

'Mee 'n rozekraans uit oewe zak konde vroeger alles versierel' Janus werd zowaar door zijn makkers in het kwaad op het echtelijk bed gelegd. Zoals tegenwoordig bij 'intensive care' gebruikelijk is moet toen ook al aangevoeld zijn dat teveel bezoek bij een doodzieke is af te raden. De boer en de boerin alsmede zijn makkers op één na, trokken zich terug. 'En toen hee'ie ut 'rn geflikt hé'. De staart van het verhaal, over rieken, hooivorken, achtervolging en zo, hebben we gemist omdat we nog bezig waren met lachen. Nee, over zijn grootvader kan Henk Graauwmans uren lang vertellen, zoals over veel mensen die vroeger in het Ginneken woonden. En zeg nou zelf, waar vind je tegenwoordig nog zo'n grootvader?