Bij de belegering van Breda (1637) vestigde Prins Frederik Hendrik zijn hoofdkwartier in Bouvigne.



Deel 2 - Er bestaan grote bouwplannen bij kasteel Bouvigne, die flink wat weerstanden oproepen. De directe omgeving van Bouvigne heeft vroeger ook al eens onder druk gestaan. Het bestuur van de toen nog gemeente ‘Ginneken en Bavel’ kocht Bouvigne en is onder leiding van burgemeester Jhr. Mr. Th.E. Serraris als eerste begonnen met het veiligstellen van de buitens en het natuurschoon in het Markdal. Daar werd toen door de gemeenteraad behoorlijk veel geld voor uitgetrokken.

Om het betrekkelijk weinige dat toen nog van de Ginnekense buitens was overgebleven te redden, trad de gemeente krachtdadig op. Om bebouwing rond Bouvigne te voorkomen werden alle gronden in de wijde omtrek van het kasteel aangekocht. Verder werden de Dennenlaan, Boschlaan en Bouvignelaan van de Staatsdomeinen aangekocht. Toen een ingrijpend herstel van kasteel Bouvigne noodzakelijk bleek, werd het in 1930 van de particuliere eigenaar gekocht.

Het oude ‘Boeverijen’ bleef door inzet van de gemeente gelukkig bestaan…

Samen met de dienst Monumentenzorg werd Bouvigne rond 1936 volledig gerestaureerd. Voor deze restauratie heeft burgemeester Serraris zich 17 jaar ingezet.Van de drie kastelen op het grondgebied van de gemeente Ginneken en Bavel is alleen kasteel Bouvigne overgebleven. Daasdonk onder Galder en Grimhuizen onder Ulvenhout (een poortje bestaat er nog steeds) zijn al lang verdwenen. Maar zoals gezegd, het oude ‘Boeverijen’ onder Ginneken is gelukkig blijven bestaan onder de naam Bouvigne. Daasdonk was eens het erfgoed van het vermaarde geslacht Van Daasdonnck, dat niet alleen in het bestuur van Breda, maar ook in andere Brabantse centra wel bekend was. De oorspronkelijke hofstede Daesdonck met het latere kasteel behoren tot de oudste nederzettingen in de gemeente Ginneken en Bavel.

Het kasteeltje dat het onderkomen was van de heren van Daesdonck, lag op een eilandje in een vijver niet ver van de Mark, dus vergelijkbaar met het huidige kasteel Bouvigne. Door zijn bouw had het ook wel de naam “ladderkasteeltje” gekregen. Het was een stevig gebouw, waarbij de voorgevel uit blauwe steen was opgetrokken. Lanen met aan beide kanten statige eikenbomen gaven het geheel een groots aanzien. Het kasteel met de omliggende gronden hadden een oppervlakte van 165 hectare. Toen het geheel in 1662 werd verkocht aan Adriaen van der Schout voor 23.000 gulden was de oppervlakte volgens de akten al teruggebracht naar 129 hectare.

Twee grote branden in 1832 en 1833 verwoestten het totale complex…

In de 19de eeuw werd door twee grote branden in 1832 en 1833 zowel het kasteel als de boerderij geheel verwoest. De bouwvallen van het kasteel Daesdonk en de boerderij werden vrijwel direct na de brand gesloopt. Ongeveer honderd meter verder werd een nieuwe boerderij gebouwd, waarin nog enige sluitstenen van het kasteel zijn verwerkt ter nagedachtenis aan Daesdonk. Het voormalige kasteel Grimhuizen onder Ulvenhout is ongeveer net zo oud als Daesdonk. Oorspronkelijk is het een jachthuis van de heren van Breda geweest. Latere Bredase heren hebben Grimhuizen verhuurd. Kennelijk hadden ze zelf de handen vol met Breda.

De eerste leenman van Grimhuizen was Jan van der Leck, bijgenaamd Van Grimhuyzen. Hij was een bastaard afstammeling van het geslacht van Polanen. Bij Grimhuizen behoorde ook akker- en weiland gelegen op de Bieberg. Nadat het twaalfjarig bestand was gesloten kwam Grimbergen met de gehele Bredase Baronie in het bezit van prins Willem, Prins van Oranje. Door het vele verhuren en het wisselen van eigenaren kwam Grimhuizen diep in de hypotheekschulden terecht, waardoor het in 1979 werd verkocht. Jan de Wijs, een Bredase koopman, was de koper. In de eerste helft van de 18de eeuw werd het huis langdurig gehuurd door de pastoor van de parochie Ginneken, Gerard van Laer. In de aangrenzende schuur werden later kerkdiensten gehouden.

Familie was een bastaardtak van het geslacht der Brabantse Hertogen…

Zo werd dus Grimhuyzen een van de rooms katholieke schuurkerken in de Baronie van Breda. In 1742 kocht de herbergier van de Roskam in Ulvenhout Grimhuizen van Petronella de Wijs. Een week later nam pastoor Gerard van Laer voor 2100 gulden het huis, schuur, vijvers en boomgaard over. Het land bleef in het bezit van de familie de Wijs uit Breda. In 1818 werd van het bouwvallige ‘Hoog Huys’ de derde verdieping gesloopt. De stijlen van het zandstenen poortje uit de 17e eeuw welke nog voorzien zijn van de naam ‘Grimhuizen’, zijn nu nog in de toren van de huidige parochiekerk terug te vinden. Aan de oostzijde lag over de brede gracht een ophaalbrug en naast de hoofdwoning stond de kerkschuur.

Kasteel Bouvigne is nog het enige bestaand kasteel op Ginnekens grondgebied. Een van de oudste eigenaar/bewoner van Bouvigne zou een zekere Gielis van der Boeveriën zijn geweest. Dan volgen twee eeuwen waarvan niets over bewoners of eigenaars is terug te vinden. In de 16e eeuw is het kasteel in het bezit gekomen van de familie van Brecht. Deze familie was een bastaardtak van het geslacht der Brabantse Hertogen. Als eerste eigenaar voor 1522 wordt dan Jacob van Brecht genoemd. Het kasteel en de landerijen hadden in die tijd diverse namen zoals: Boeverijen, Boeveriën, Boevrijen, thuis van Brecht en Boeverije tot Ginneken. De landerijen die bij het kasteel hoorden, werden steeds verder vergroot. In de 17e eeuw werden er twee hoeven van gemaakt met een totale oppervlakte van 110 hectare.

In 1605 werd kasteel Bouvigne opnieuw ter verkoop aangeboden…

Uit een ‘laetbrief’ of huurcontract uit het gemeentearchief van Ginneken van 1522 blijkt dat de weduwe van Jacob van Brecht de hoeve verhuurd heeft aan Claeus Cornelis Scelckens (later Schelleckens, Schellekes en Schellekens welke naam nog gangbaar is in de Baronie van Breda). Het verhuurde omvatte de gehele hoeve en de goederen zoals staat beschreven in de ‘laetbrief’: “Syne huysingen, hovinge, bogaert, ackerlande, saeijlande, weylande, beemden ende heyden van de hoeve ter Boevrijen tot Ghineken gelegen”. Vanaf 1 mei 1522 werd dit verhuurd aan Scelckens voor de duur van twaalf jaar. De huurprijs werd betaald in natura en in geld. Bij de natura behoorde ook een vet varken of een boete van drie gulden. Een andere bepaling was dat men geen bomen mocht omhakken, maar het bos moest uitbreiden met eikenbomen.

De verkoop in 1605 ging niet door en bleef het eigendom van Anna van Brecht. In 1611 werd het landgoed voor 12.000 gulden gekocht door Johan Baptist Keermans, ridder van de Prins van Oranje. Wie het kasteel in zijn huidige vorm en gestalte heeft ontworpen en gebouwd is niet bekend door het ontbreken van de juiste gegevens in de archieven. Noch de toenmalige pastoor Jutte, noch dr. Jan Kallf, beiden kenners van de kunsthistorie van de Baronie van Breda, konden hierover uitsluitsel geven. Het kasteel heeft in de vestingoorlogen in de 17e eeuw bij de diverse belegeringen van Breda een rol van betekenis gespeeld. Het raakte na de dood van Prins Filips Willem al spoedig in verval.

In 1930 werd de gemeente Ginneken en Bavel eigenaar van het kasteel…

Alleen de namen van diverse bewoners aan wie door de Prinsen van Oranje toestemming was gegeven om Bouvigne te bewonen, worden in de archieven genoemd. Op Bouvigne hebben toen gewoond: Michiel van den Eynde (schout van Ginneken in 1623), Jacob Gielissen (boswachter in 1625), Pieter Mattenborch (rentmeester in 1626), Adriaan Verelst (rentmeester in 1630) en Johan van der Kaye (rentmeester in 1665). Tijdens het beleg van Breda in 1637 had Prins Frederik Hendrik in Bouvigne zijn hoofdkwartier gevestigd. Omdat de landerijen niet veel meer opbrachten, besloot Prins Willem V het kasteel met de beide boerderijen in 1775 voor 8000 gulden te verkopen aan Jan Daniel Engel. Hierna worden in de stukken nog diverse andere bewoners genoemd met als laatste de heer Zoetmulder, een rijke industrieel uit Schiedam.

De gemeente Ginneken en Bavel kocht Kasteel Bouvigne in 1930 en liet het grondig restaureren. De totale kosten werden op 37.000 gulden geraamd. Het Rijk droeg 15.000 gulden bij en ook de Provincie Noord Brabant steunde met 6.000 gulden de grote opknapbeurt. Na de restauratie werd het kasteel voor een termijn van vijftig jaar verhuurd aan de ‘Pius X Stichting’ uit Breda. Deze vestigde er een organisatie ten bate van het ‘Katholiek Vrouwelijk Jeugdwerk van het Bisdom Breda’. In 1931 kwamen hier nog meer taken van sociale zorg bij, zoals voor meisjes een opleiding voor sociale bedrijfsleiding en cursussen voor dienstbodes. Omdat er slaap- en recreatiezalen voor de meisjes nodig waren, werden er bij het kasteel bijgebouwen weggezet in de stijl van Bouvigne.

Ook in het Ulvenhoutse bos werden door de rijken fraaie buitens gebouwd…

Ook oude- en nieuwe buitens in de toenmalige gemeente Ginneken en Bavel kunnen hier nog genoemd worden zoals: ‘Mon Plaisir’ aan de Mark gelegen en bewoond door mevrouw de weduwe Hoppenbrouwers. Dit was in die tijd een van de mooiste woonhuizen in de gemeente. Een tweede sieraad in de gemeente was ‘Valkrust’ bewoond door Antonius Maria Oomen. Dit was vooral bekend om zijn fraaie ligging aan de Mark en zijn mooie beplanting. In Overakker aan de weg naar Heusdenhout lag het fraaie buiten “Vrede en Rust”, bewoont door mevrouw A. Leesberg Geuding en bij de Heusdenhoutse kapel stond de fraaie buitenplaats “Weilust”, eigendom van de familie Ingen-Housz. Het buiten stond bekend om haar fraaie binnenbetimmering en wandschilderingen in de steil van Lodewijk XV.

In het Ulvenhoutse bos onder het buurtschap Geersbroek werd in de loop van de 19e eeuw het fraaie buiten ‘Anneville’ gebouwd wat later een gerenommeerd hotel is geworden. In het dorp Ginneken zelf werd in 1843 “Mariëndal” gebouwd. Het werd opgetrokken in Italiaanse stijl en had als een der eerste buitens een plat zinken dak. De architect was E.S. Heininks en de fraaie villa werd gebouwd in opdracht van Cornelis Oomen. Nadat de villa in de twintigste eeuw is afgebroken werd er de woning van de Ginnekense dominee gebouwd met er naast een protestants ontmoetingscentrum. Het onder Bavel gelegen buiten ‘Woestenberg’ was oorspronkelijk als kloosterstichting bedoeld en werd in 1476 gebouwd voor de Augustijner nonnen. Toen het klooster verplaatst werd naar Boeimeer onder Princenhage, werd Woestenbeg een hoeve - Jan Schellekens.