Vroeger kreeg bijna iedereen in het Ginneken een bijnaam, zoals de twee kolonialen in de Bieberg.



1. Jan Sips en zijn vrouw Nellie jaren geleden gefotografeerd voor hun boerderij aan de Bieberglaan. Als melkboer wist Jan Sips, net als Jan van Opstal heel veel over het Ginneken van toen.
Vorige keer vertelden we u over onze vroegere slager Jan van Opstal in de Raadhuisstraat. Daar had hij een slagerswinkel en vertelde hij zijn klanten alle Ginnekense nieuwtjes van de dag. Hij kende bijna alle mensen in het Ginneken, hun achtergronden en hebben en houwen. ‘Een lopend dagblad’ werd hij ook wel genoemd, maar niet waar hij zelf bij was natuurlijk. In die dagen had vrijwel iedereen een bijnaam in het Ginneken. ‘De Sieg’ is daar een mooi voorbeeld van.

Zo had je 'Mieke Bukkum' uit de Bavelselaan. Ze heette zo omdat ze vis verkocht. Mieke waste zich altijd met ontbloot bovenlichaam op de binnenplaats achter haar eenvoudige woning. Die binnenplaats moet niet geheel afgesloten zijn geweest, gezien de velen die van die poetsbeurten getuige zijn geweest. Mieke kwam oorspronkelijk uit België. Ze beschikte ongetwijfeld over enig zakentalent, want in de loop der jaren had ze in het Ginneken een aantal huisjes bij elkaar gescharreld.

De 'pèrdelul' liet zich op zijn bek slaan zonder iets terug te doen, vandaar…

De 'pèrdelul' was ook zo'n bijnaam. Reeds als jongeling, recht van lijf en leden, zonder enig bekend geworden lichaamsgebrek, had hij die bijnaam op de lagere school gekregen. De 'pèrdelul' liet zich op zijn bek slaan zonder iets terug te doen, vandaar. Wellicht heeft deze man die naam tot aan zijn dood moeten dragen. In de verhalen van Jan van Opstal doken ook twee vrijgezelle, de Ginnekense oud-kolonialen op. Over hen gaat dit verhaal. Ze woonden jaren geleden in de Bieberg. Niet geheel onbemiddeld bracht een van hen menig bezoekje aan de in opkomst zijnde bioscopen in Breda. Na afloop van de film en op weg naar huis werd de ergste dorst gelest in het eerste café zo dicht mogelijk bij die bioscoop.

De lange weg naar de Bieberg werd verder ieder kroegje bezocht en bij aankomst op de Ginnekenmarkt was hij steevast zo zat als een Maleier. De kwalificatie 'Maleier' kiezen we bewust om het koloniale verleden van de man te benadrukken en mag in geen geval gezien worden als enige vorm van discriminatie. Een van de broers lag eens door de drank volledig uitgeteld in een sloot aan de Ulvenhoutselaan tussen kroos en hoornblad te drijven. Zijn buurman, duidelijk een nobel mens, had toen thuis zijn kruiwagen thuis op gehaald waar onze koloniaal werd ingeladen. Zijn benen bengelend over de rand en raakte net niet de grond. Met het kruiwagenwiel werd de deur van het huis in de Bieberglaan open geduwd, waarna de menselijke inhoud in de gang werd gekieperd.

In het Ginneken van toen had je veel ‘borrelmannen’, die dronken geen bier…

Voor meer informatie over het tweetal kwamen we terecht bij Jan Sips en zijn vrouw Nellie in hun anderhalve eeuw oude boerenhoeve in het groene Markdal vlak bij de 'Kippenbrug'. Mooie ruime gazons rond de hoeve en een bonte, onkruidvrije, keurig onderhouden tuin van Nellie. Jan mag daar niet in 'omdat hij te grote voeten heeft'. In de winters had het echtpaar Sips zicht tot aan de Duivelsbrug. Jan, lang geleden in de hoeve geboren, stak van wal en begon bij zijn lagere schooltijd. Er waren toen steeds twee klassen gecombineerd. Meester Keizer uit het nabije Chaam had de derde en de vierde klas. De hoofdonderwijzer was mijnheer Kalis. 'Van hem leerde je net zoveel als niets', vertelde Jan en dat is bar weinig. Bij de aardrijkskundeles gaf meester Kalis globaal aan waar Roosendaal lag en waar Tilburg.

Ergens daar tussenin lag het Ginneken. Omdat meester Kalis van mening was dat geen zijner leerlingen ooit verder zouden komen dan een van de beide plaatsen, achtte hij het volstrekt verloren tijd hen een verdere aardrijkskundige kennis bij te brengen. Zo ging dat nog in die tijd. Ook meester Kalis had een bijnaam, 'de bibberlip'. Een gevolg van het feit dat hij 'zoop als een ketter' en regelmatig 'zo zat was als een kanon'. Omdat we bij Jan Sips en zijn vrouw Nellie op bezoek waren om te horen over onze oud-kolonialen merkten we op dat er toen (rond de Eerste Wereldoorlog) nogal veel gedronken werd in het Ginneken. Dat was voldoende aanleiding voor Jan Sips om nog enkele figuren uit zijn herinnering op te diepen. Voorbeelden had hij genoeg.

Gerrit bracht de post naar Ulvenhout en viel soms in op de paardentram…

Zo had je 'Slappe Jan', een bijnaam voor Jan Jordaan. Die kon er ook wat van. Hij heette 'Slappe Jan', omdat hij zwabberde met een been. Bartje van Dijk, een hardnekkige vrijgezel, was frequent flink boven zijn theewater en 'D'n Blauwe', goed voor Jantje van Oers, had zijn gelaatskleur ook niet gekregen van teveel melk drinken. ‘Er werd in die tijd wat om die mannen afgelachen’, vertelde Nellie van Haperen. Het was toen een heerlijke tijd, al was er veel armoe. Nellie vond dat de mensen toen meer tevreden waren en op een bepaalde manier ook gelukkiger. Maar als er armoede was, hoe kon je dan voor een paar centen goed zat worden? Was het bier zo sterk in die tijd? ‘Nee, die twee kolonialen bijvoorbeeld, dat waren 'borrelmannen'. Ze dronken 'Bossche Pop', gemaakt van kraaiappels (eikenbladgallen), klokkebeien (bosbessen), vlierbessen en ander spul.

Ondergedompeld in jenever stond dat spul lange tijd te trekken en werd een bruin-zwart brouwsel. Het werd op dronk gebracht met jenever en kreeg een prachtige goudgele kleur. Jan Sips had er ooit een paar borrels van gedronken. Het was zo sterk dat hij veertien dagen daarna nog pop opboerde. Waar heb je zulke drankjes tegenwoordig nog?, riep hij zijn handen in de lucht stekend. Nergens toch zeker? Het verhaal over de kolonialen met die kruiwagen klopte. Het was Henry geweest, de oudste van de tweed, die zwaar beneveld in de plomp was gedoken. Buurman Christ Voeten had hem toen thuis afgeleverd en in de gang gekieperd. Henry was een zware vent met een grote zwarte snor. Hij droeg een 'billentikker',was meer het type sjouwer maar dan op stand.

Ja, je mocht er altijd goed binnenkomen bij die lui', meende Jan Sips…

Na de dood van zijn zuster deed hij het huishouden. Zijn broer Gerrit was mager en een heer in voorkomen en gedrag, tot de zesde pop dan toch. Ter aanvulling op zijn pensioen bracht hij regelmatig de post van het Ginneken naar Ulvenhout. Ook viel hij menigmaal in als conducteur op de Ginnekense paardentram. 'Ja, je mocht er altijd goed binnenkomen bij die lui', meende Jan Sips. 'Het was er gezellig en ze waren geen krenten'. Ondanks dat Gerrit en Henry het bijzonder goed met elkaar konden vinden, gingen nooit samen uit. Voor Henry was het Ginneken een uitstekend uitgaansgebied om zijn dorst te lessen. Hij bleef daar graag tot sluitingstijd hangen. Gerrit, het heertje, ging zoals gezegd naar de bioscoop in Breda, nam op de terugweg alle kroegen en belandde dan in Ginneken in het café van Jan de Visser.

Maar ook andere Ginnekense cafés konden op zijn klandizie rekenen, zoals café Boerke Verschuren of dat van Jantje Wouters, het latere café Brauers. In ieder geval was Gerrit daar waar zijn broer niet was. Mochten ze per ongeluk toch samen in een café terechtkomen en een van de broers gaf een rondje, dan werd de andere broer steevast overgeslagen. Een best Ginnekens café voor een vrijgezelle heer die hevig was geïnteresseerd in het voortbestaan der natie, was indertijd het zogenaamde 'geboortecafé' van Jan de Visser. Later werd Heintje Staal er kastelein. Het café stond vlak tegenover het gemeentehuis in de Raadhuisstraat. Veel trotse vaders legden er aan nadat ze hun boreling hadden aangeven.

Drie uur later werd de was verder gemangeld, gedroogd en gestreken…

Een groep vaders bleef dan hangen in het ‘geboortecafé’ en werd naarmate de dag vorderde een ernstige aanvullende zorg voor de kraamvrouw. Tot een andere groep hoorden de vaders die zich vóór het aangeven van de nieuwe telg op het Ginnekense raadhuis eerst uitgebreid moed indronken. Daarmee zorgden ze vaak voor een naamsverbasteringen in het gemeentelijke geboorteregister. Na het sluiten van de burgerlijke stand was er nog een groep die alles geregeld had, maar zich dat niet meer zo goed kon herinneren. Onze kolonialen, in het geheel niet gebukt onder de loodzware verantwoordelijkheid van een pril vaderschap, zullen in het café ongetwijfeld verteld hebben over inlandse vrouwen. Hoe die tijdens de was vroegen om even weg te mogen teneinde te bevallen. Drie uur daarna werd de was verder gemangeld, gedroogd en gestreken.

Bij de 'Gouden Kont', ook een gewilde uitvalshaven van onze kolonialen, moet het paradijselijk geweest zijn. Wat je daar allemaal meemaakte aan hartelijkheid en begrip kende geen grenzen. De naam 'Gouden Kont' sloeg op de glorieuze achterdelen van Kee van Riel, de vrouw van kastelein Van Riel in Ulvenhout. Het was of de oogjes van Jan Sips begonnen te glinsteren toen hij zijn verhaal vertelde, maar dat kan ook verbeelding zijn geweest. Henry de koloniaal verliet het aardse tranendal op de 24e juli 1932 op 78-jarige leeftijd, gevolgd door zijn broer Gerrit op 13 augustus 1932, 65 jaar oud. Gerit lag in zijn laatste levensdagen volkomen verwaarloosd en ontredderd alleen in zijn huisje aan de Bieberglaan. Vrouw Antonissen maakte er werk van.

Vaak werd een bijnaam niet gebruikt als de persoon het zelf kon horen…

Gerrit, de laatste Ginnekense koloniaal werd met spoed opgenomen in het Laurensziekenhuis en kwam uiteindelijk toch nog op een waardige manier aan zijn eind. Hoewel beide boers waarschijnlijk op het kerkhof in Ulvenhout zijn begraven, zijn daar de graven niet terug te vinden. Maar ze bleven nog heel wat jaren voortleven in de herinnering van heel wat Ginnekenaren en de verhalen die over hen in omloop waren. Ergens na de Tweede Wereldoorlog verdween in het Ginneken de gewoonte om iemand een bijnaam te geven die men zijn hele leven niet meer kwijtraakte. Veel inwoners kon men alleen maar met hun bijnaam, hun familienaam was niet gekend. Dat iemand een bijnaam had wilde niet zeggen dat de betreffende persoon het daar mee eens was. Vaak werd de bijnaam in iemands nabijheid niet gebruikt om de kans op het krijgen van klappen of nog erger te voorkomen.

2. Dagelijks ging Jan Sips van ’s morgens vroeg tot ’s avonds laat met zijn melkkar met een paard er voor langs de huizen. Dan hoor je wel het een en ander, over het Ginneken en haar inwoners.
3. Foto (1925) van de Raadhuisstraat. Tegenover het raadhuis van de toenmalige gemeente Ginneken en Bavel had het zo genoemde ‘geboortecafé’ van Jantje Visser en later Heintje Staal.
4. In Breda kwamen de eerste bioscopen, hier in 1912 in het begin van de Boschstraat. Koloniaal Gerrit was een trouwe bezoeker en ging daarna op kroegentocht in de richting van Ginneken.