Velen in Ginneken, ook Jantje Oonincx in de Prins Hendrikstraat, hielden zich met stropen in leven.



1. In een zijstraatje van de Prins Hendrikstraat woonde Jantje Oonincx in een van de kleine huisjes. Nu jaren geleden was hij een bekende smokkelaar en stroper in het Ginneken.
In de Prins Hendrikstraat, naast winkelpand 160 van ‘Salut Mode’ en jaren terug de verfwinkel van Puck Storimans, is een smal straatje. Als je het inloopt staan er aan de rechterkant een paar kleine huisjes. In één ervan woonde tot vijfentwintig jaar geleden Jantje Oonincx. Als je de voordeur binnengaat, sta je meteen in de huiskamer. Daarachter is de keuken. Slapen deed Jantje in de nog steeds aanwezige bedstee met de deuren dicht. 's Zomers en ’s winters, dat maakte niets uit.

Nu precies vijfentwintig jaar geleden, Jantje Oonincx was toen tachtig jaar en woonde vrijwel heel zijn leven al in Ginneken, had ons redactielid Ineke Coremans een afspraak met hem voor een interview. Vroeger heeft Jantje in de directe omgeving van Ginneken veel gesmokkeld en gestroopt en daar kon hij mooie verhalen over vertellen. Zijn levensloop zou een mooi verhaal in het Ginnekens Nieuwsblad kunnen zijn, overwoog de redactie en aldus geschiedde.

Zijn geweer was even geleden door een boswachter in beslag genomen…

Smokkelen en stropen deed Jantje al lang niet meer. Hij was niet alleen tachtig jaar, maar hij had ook geen geweer meer. Dat was weer even geleden door een boswachter in beslag genomen. Op het moment dat hij dat vertelde, werd er op de achterdeur geklopt. Meteen stapte een man binnen die ‘zijn fazant op kwam halen’. Jantje gaf hem die, zonder dat hij ophield te vertellen. Vol overtuiging vertelde hij met klem dat hij echt niet meer stroopt. Trouwens, fazanten schieten mag helemaal niet. Hij weet, toevallig natuurlijk, wel precies hoe dat moet. Fazanten gaan hoog in een boom zitten. Je ziet ze dan niet, je ziet alleen een zwarte bal. Daar richt je met je geweer op. Pang, en hij valt recht omlaag. Jantje Oonincx zag in het jaar 1906 in Heusdenhout het eerste levenslicht. In een huisje aan het Heusdenhoutsestraatje tegenover het ‘kapelleke’. Heusdenhout hoorde vroeger ook bij het Ginneken vertelde hij lerend.

Als brak is hij in het Postlaantje naar school gegaan, maar daar heeft hij niets geleerd, vertelde hij. Hij was nog niet van de lagere school af of zijn vader had al een baantje voor hem gevonden, ergens bij een boer. Daarna heeft hij nog een tijdje als stenendrager in de bouw gewerkt. Dat was met Toon Verharen weet hij nog precies. Met hem, een broer van de baas, heeft hij veel gestroopt. Toon was timmerman en Jantje hielp hem af en toe met het afhangen van deuren. Toen Jantje eenendertig jaar oud was is hij getrouwd. Zijn vrouw kende hij al negen jaar en alle dagen zag hij haar. Hij had toch niets te doen, want hij was al enige tijd werkeloos. Het was toen 1938 en ook in de bouw was door de creditcrisis niet veel werk meer. In die tijd moest je als werkeloze 's morgens en 's middags stempelen. Je moest dan in de Viandenlaan, vanaf de Raadhuisstraat meteen rechts in een groot huis je stempel halen.

Een pakje vloeitjes kostte in België nog geen cent en bij ons twaalf cent…

Jantje vertelde dat de mensen vroeger zo weinig geld kregen dat je wel gedwongen werd om er wat bij te klussen. “Je moest goed uitkijken dat je niet gepakt werd. Normaal kreeg je f 8,75 per week, man en vrouw samen. Maar werd je gepakt, ook met smokkelen, dan kreeg je nog maar f 5,--. Je uitkering moest je iedere week gaan halen bij Piet de Leeuw in het Ginneken. Vaak ook kreeg je helemaal geen geld. Dan zeiden ze: “Je hebt vorige week genoeg verdiend”. Zo ging dat toen. Daarom gingen er nogal wat mensen smokkelen, meestal vloeitjes. Een pakje vloeitjes kostte toen in België nog geen cent en bij ons ongeveer twaalf cent. "We reden dan met de fiets naar de Belgische grens. Vlak voor de grens woonde boer Verschuren. Daar zetten we de fietsen achter de schuur. We gingen te voet de grens over, omdat de weg te slecht was om te fietsen. We liepen ook terug naar huis. Dan hadden we grote balen vloeitjes bij ons. Dat leverde 18 gulden per nacht op”.

“We brachten de balen met vloeitjes naar iemand op de Tilburgseweg. Daar kwamen ze van Rotterdam, Den Haag en overal vandaan om de vloeitjes op te halen. Het is een keer voorgekomen dat ik vijf nachten achter elkaar op pad was zonder op bed te komen. We kwamen altijd bij de kuil van Moelands uit. Dat was een voorwerker die bij het Rijk werkte. Hij woonde aan de rand in het Ulvenhouts bos. Ik liep altijd voorop, want ik wist er goed de weg. We waren altijd met zo'n zes of zeven man. Koos Timmermans was er vaak bij en Janus van Engelen, Gerrit Verschuren en Jan Verschuren. We zijn nooit gepakt. Wel hebben we vaak het spul af moeten geven. Als ze achter ons aan zaten, dan lieten we de handel vallen, want met veertig kilo kun je ze niet voor blijven. Een marechaussee zat eens achter me aan. Hij was vlak bij me en riep ‘halt houden’. Maar dat deden we natuurlijk niet”.

Onder het zoveelste bakske koffie vertelde Jantje over zijn avonturen…

“De marechaussee was een jonge gast van een jaar of twintig. Hij had gewone schoenen aan en daar kun je niet hard op lopen. Ze hebben me nooit gepakt. Ik heb wel eens een proces gehad, maar dat was voor het stropen met een lichtbak, dat was op Den Hout, bij een boer op een spruitenveld. Er zat een politie achter me aan en ik raakte hem maar niet kwijt. Plotseling viel ik voorover. Ik wou net omhoog springen, maar dat was niet meer nodig, hij zat al bovenop me. Ik moest mee naar het politiebureau. De hoofdagent daar kende ik goed. Dat was Rinus van den Avoirt, die woonde vroeger aan de Handpaal. Rinus zegt: ‘Verrek bende gij dat, jou had ik niet verwacht. Ik jou ook niet’, zei ik, maar veel hielp dat niet, want ik kreeg toch een proces-verbaal. Op het laatst smokkelden we van alles. Behalve sigarettenvloeitjes ook boter. Maar vlak voor de oorlog werd dat steeds minder. In de oorlog ben ik niet meer weggeweest. Ik gaf er niet meer om”, vertelde Jantje berustend.

Onder het zoveelste bakske koffie met een koekske vertelde Jantje zijn stropersavonturen. “Schieten, daar is geen kunst aan, legt hij uit. Je moet je vizier recht op de haas houden en dan, pats, schieten. Ik heb wel eens twee hazen in één schot geraakt, vertelde hij met een trotse blik op zijn gezicht. Met stil weer hoef je niet weg te gaan, dan schiet je niks. Er moet een gèf bietje wind staan. Stropen deed Jantje meestal in Den Hout. "Wij gingen dan met de auto naar Munnikenhof. Die zetten we 's nachts om een uur of twee bij een boer op de werf. Dat hoorde hij toch niet. We hadden staaflampen bij met batterijen van zes volt, maar we deden er dan acht volt in. Vroeger hadden we een carbidlamp. Dat was goei licht, beter dan die batterijlampen. Ik had toen een dubbelloops jachtgeweer. Daar heb ik heel wat hazen mee geschoten.

Jantje Oonincx heeft ook nog een tijd vogeltjes gevangen, nachtegalen...

Jantje vertelde over Frans Althuyzen die vroeger in de Overakkerstraat woonde. "Frans was altijd een beetje op mij gebeten. Hij had een gève hekel aan mij. Ik liep eens een keer met mijn geweer in de hand in het veld achter de Overakkerstraat, ik had daar toen een vergunning voor, en schoot af en toe op een konijn. En wie komt daar aangelopen? Frans Althuyzen. Hij begon te vloeken en te tieren. Ik zei ‘ik heb geen moer met jou te maken, je bent geen politie. Frans, hij kon nog geen pèrd raken, laat staan een konijn ging helemaal over de rooie. Behalve dat Jantje Oonincx smokkelde en stroopte, heeft hij ook nog een tijd vogeltjes gevangen, nachtegalen. Die zette hij dan thuis in een kooi, omdat ze zo mooi zongen. Met Kerstmis zongen ze net zo hard als op een zomerdag in het bos. Er kwam eens een agent bij Jantje thuis die er helemaal verrukt van was. Hij wilde weten wat voor vogeltjes dat waren. Jantje zei: "Dat zijn Spaanse bremschijters".

Jantje draait nog een sjekkie en zegt dat hij het best stelt, zo op zijn eentje. Zijn vrouw is vier jaar geleden overleden, zijn enige dochter woont in Limburg. Hij kookt iedere dag voor zichzelf en een bril heeft hij nog steeds niet nodig, zelfs niet voor het lezen van de krant. Hij laat me zijn bedstee zien en zijn zondagse pakken. En stroopt hij nog? Nee, dat was vroeger. Die tijden zijn voorbij. Hoewel, als hij nog een konijn kan schieten, dan zal hij dat niet laten. Onze medewerkster Willemien van Klaveren was bezig met het zetten van de tekst, toen het bericht binnen kwam dat Jantje Oonincx tachtig jaar oud in zijn huisje aan de Prins Hendrikstraat plotseling was overleden. We besloten zijn verhaal wel te plaatsen, zeg maar ter nagedachtenis aan een opmerkelijke Ginnekenaar. Ook als herinnering aan een tijd dat er in het Ginneken door velen ‘gesappeld’ moest worden om aan de kost te komen.

2. ‘Op de lagere school in de Postlaan heb ik niets geleerd’ vertelde Jantje Oonincx zelf. Nog maar twaalf jaar oud ging hij van school en bij een boer werken en later in de bouw.