Op verzoek van ouders kon je voor lange duur in de Tuchtschool in Ginneken worden opgesloten.



Een deel van de jeugd is flink in opspraak gekomen. De kranten staan er vol mee: moord, doodslag, geweld, diefstallen, kortom alles wat God en de wet verboden hebben. Er zijn plannen om de vroegere ‘Tuchtschool’ weer in ere te herstellen. In het Ginneken staat al bijna honderd jaar een tuchtschool. In enkele afleveringen vertellen we u het ontstaan en de geschiedenis van deze instelling, vroeger de schrik van iedere jongeling die het slechte pad dreigde op te gaan.

(Deel 3) - De sfeer in de beginjaren van de 'Tuchtschool Ginneken' kan niet beter beschreven worden dan in de vaak lyrische en romantische ontboezemingen van letterkundige en journalist M.J. Brusse. Hij deed dat als een van de drie journalisten die in het jaar 1908 (twee jaar na de openstelling) de nieuwe tuchtschool in het Ginneken hebben bezocht om indrukken op te doen voor een artikel in de grote landelijke dagbladen. Brusse schreef zijn artikel voor 'De Nieuwe Rotterdamsche Courant', de huidige N.R.C. De toenmalige directeur Scholten haalde hem op een mooie juniavond in 1908 op aan het Bredase station. Samen wandelden ze langs het Mastbos naar de tuchtschool aan de Galderseweg.

In de intimiteit van het gezin van de directeur werd ik gastvrij opgenomen…

Het verhaal en het taalgebruik van de volgende beschrijving zijn die uit 1908. “Ik kwam uit het geroezemoes van het meedogenloze stadsleven buiten. Het rook naar den avond en de komende sluimering maakte het landschap zo vredig. Van de brede straatweg sloegen we toen linksaf, een laan door, die langs het bos voert. Er zongen allerhande vogels hun avondliedjes. De dalende zon scheen haar rode gloed nog enkel langs de stammen van de bomen en over de lagere struiken heen, wier voorjaarsbloei ver weg stoeide, tot waar het al donker werd. En de wijde weiden met de bloemen lagen nog zo monter te pronken in de late schijn. AI wandelend sprak de directeur prettig voort over zijn gezin en over zijn tuchtschool, over zijn eigen kinderen en de andere jongens; hoe ze daar wel afgelegen woonden, maar toch zo kalm en innig mooi buiten. En er was in zijn stem aldoor een warme klank, waaraan ik genegenheid voor den kring van zijn zorgen hoorde.”

“Zo kwamen wij aan de grens van het tuchtschoolgebied. De gebouwen liggen er veilig in het dichte geboomte genesteld. Aan weerskanten, naar voren in de tuin, staan de gezellige buitenhuizen van de directeur en de hoofdonderwijzer. De tuinman heeft er ook zijn eigen woning, want er is aan zo'n lap grond heel wat te doen. Niet alleen om hem met de aardappelen, groenten en vruchten productief te maken voor de bewoners. Maar vooral om ook de goede gedachte tot haar recht te brengen, dat werken in de akkers de zorgzame behandeling van wat daar kwetsbaar opkomt en stil zich ontwikkelt door alle weer heen, op de te vroeg verharde en soms al cynisch geworden jongens een vertederende invloed kan hebben. Toen zijn wij naar binnen gegaan. In de intimiteit van het gezin van de directeur werd ik gastvrij opgenomen. Wij spraken die avond nog veel over kinderen en aan de invloeden waaraan zij in grote steden blootgesteld zijn.”

Door teleurstellingen wordt het geduld vaak op een zware proef gesteld…

“Directeur Scholten vertelde van zijn ervaringen en telkens trof mij daarbij zijn optimisme, zijn vaste geloof in het zedelijke overwicht, wanneer je maar eenmaal het vertrouwen van de jongens hebt gewonnen'. De directeur sprak het volgende: 'Zeker, stipte gehoorzaamheid tot in het kleinste moeten zij leren. Maar ze mogen voor de mensen, die hier bover hen staan, niet bang wezen. Zij moeten voelen, dat wij van onze jongens houden, al zijn we verplicht hun het verblijf hier als straf steeds ernstig te laten beseffen. En wanneer je hun dit nu maar aan het verstand weet te brengen, dat het alles uitsluitend tot hun eigen bestwil gebeurt, wanneer ze begrijpen, dat wij handelen, zoals we het doen, alleen omdat we het goede met hen voor hebben, dan, ja, dan komen er zeker teleurstellingen voor en wordt het geduld vaak op een zware proef gesteld. Maar voor het merendeel kom je zo tot de conclusie wat een aardige jongens het toch eigenlijk zijn.”

“Die ommekeer, die gestage ontbolstering, dat rustiger, redelijker, tevredener, vriendelijker, redelijker worden; die deemoedigheid van aanvankelijk onhandelbare deugnieten, het opstijven van heel hun houding, de kijk van hun ogen, die klaarder wordt en oprechter, de vluggere levendigheid van denken en bewegen, het zijn telkens weer verrassingen voor ons, waaruit de resultaten van hun korte verblijf hier toch duidelijk blijken. Maar dan moesten ze ook geen jongens sturen naar ons, waarvan je bij de eerste ontmoeting al ziet, dat het bijvoorbeeld idioten zijn. Of geen half afgeleefd mauvais sujet over de twintig jaar, die, verpierewaaid en daardoor ziek, de jongens, waar toch nog kinderen onder zijn, immers moreel zouden besmetten. Een oordeelkundige toezending door de rechtbanken, op wier uitspraken natuurlijk bij ons geen appèl bestaat, daar hangt het succes met de tuchtscholen voor een groot deel van af”.

Vervolgens sloeg Brusse ook een blik op het nuttigen van de boterham…

“Op de rondgang door het gebouw onder geleide van de directeur op de tweede dag direct na het reveil van zes uur in de ochtend vond de bezoeker er reeds 'alle hands aan dek'. De jongens waren in hun chambrettes druk bezig met de reiniging van hun eigen vertrek, verzorging van bedden en meubilair, alles op commando van de surveillanten, hetgeen hen heel niet vreemd, militair of onprettig aandeed. Want het ging alles zo rustig, op de man af, vriendelijk bevelend, als een gezonde 'maatregel van orde en tucht'. Met plezier en instemming woonde de heer Brusse daarna de klassikale ochtendgymnastiek bij, zogenaamde vrije- en ordeoefeningen als een voor de knapen heilzame en gezonde turn- en sportbeoefening. Vervolgens sloeg hij een blik op het nuttigen van de boterham, hetgeen wederom in de volmaaktste orde geschiedde: geen gerucht en herrie, geruzie of gekijf.”

De 'arbeid' bestond in de eerste jaren van het bestaan der tuchtschool in het Ginneken uit handenarbeid met hout, klei of papier, tekenen, tuinwerk en huisdienst'. De heer Brusse was vol lof over dit dagprogramma van de jongens. Nog een enkel citaat uit zijn berichtgeving hierover: “Stelt u voor, een school waar de jongens heen gestuurd worden voor een tijd die afwisselt van een week tot zes jaar! De directeur hecht ook pedagogische waarde aan handelingen als het tandenpoetsen, haar borstelen, kleren schuieren, enzovoorts, alles op commando en onder nauwlettend toezicht. Er zijn jongens, die gewend zijn als beesten te leven. Hier moeten ze leren zichzelf als mens te respecteren. Iedere morgen en avond tandenpoetsen, handen en gezicht wassen voor iedere maaltijd zijn daar hulpmiddelen voor en het zou jammer zijn om deze kleine zorgen te moeten opgeven, door de eisen van het toezicht meer te verzwaren.”

In dezelfde aardige jongenspakken gekleed met kortgeknipte jongenskoppen…

“Tijdens de rondgang was het een genoegen om daar in die rustige klassen te komen en er een stuk van een les bij te kunnen wonen. In de vriendelijke lichte schoollokalen, waar de zwoele voorjaarslucht uit de bossen binnenkwam en de zonneschijn groen getemperd door de bomen scheen, daar zaten die jeugdige boosdoeners, nu weer samen scholieren geworden. Allemaal in dezelfde aardige jongenspakken met hun kortgeknipte jongenskoppen. Heel gehoorzaam twee aan twee voor de lessenaartjes op de gele banken oplettend luisterend naar de meester. Het was om wel even bewogen te worden als je dan bedacht wat een ellendig verleden sommige van die jonge mensen al achter zich hadden. Hoeveel zij soms toch aan liefde, aan vreugde, aan trouwe zorgen te kort zijn gekomen in hunkinderjaren. Het Is of je het aan de stemming aanvoelt in zo'n klas met allemaal naarstig hun best doende boetvaardige jongens.”

“Er is over hun gezichten een stille deemoed gekomen, een kinderlijke teerheid, zelfs in de uitdrukking van zeer criminele facies. Ze hebben er weer hoop op en ze durven het weer aan; van de beste voornemens zijn ze nu bezield. En dat maakt hen kalm, gehoorzaam, doch ook tevreden. De lei is weer schoon. Er zullen nu alleen nog maar goede daden opgeschreven worden... tot het harde leven het weer anders met hen zou beschikken. Heel hun houding, zoals ze daar zitten in die kleine banken, 't is van een bewuste overgegevenheid aan de lessen van de onderwijzer. Met grote aandachtsogen hechten zij zich aan zijn wijsheid vast. En het is er zo ingetogen stil! Je hoort de vogels in de bossen kwinkeleren. Vooral in klassen der ouderen, die nu zelf inzien hoe nodig het is om weer te gaan leren, was de gretigheid van hun aandacht treffend. Die grote bazen als hunkerend naar de eenvoudige elementaire begrippen om mee door de wereld te komen.”

Het ventje met zijn schrandere ogen daar is een inbreker van professie…

“En u had dat eens moeten horen, maar vooral moeten zien, zoals ik hier in Ginneken, toen daar zo'n klasse van jongens aan het zingen was. Ik kende hen nu al een beetje, wist; dat is die jongen, die verdacht wordt een dorpsgenoot te hebben gedood door een slag op het hoofd: die heeft vermoedelijk een makker een por met een mes gegeven, dat hij stervend in elkaar zakte. Dat ventje met zijn schrandere ogen is een inbreker van professie. Die kleine donkere leefde in de bossen en ging telkens uit om te roven voor zijn kostje. En daar zat er een, die wissels vervalst had, naast een dikke jongen met een dom zinnelijk gezicht, van wie het nog niet zeker was of hij wel al de seksuele vergrijpen, waarvan hij vertelde, waarlijk gepleegd, dan wel gefantaseerd heeft. Zijn linkse buurman was een stroper, die zo zijn arme moeder aan een hapje eten had willen helpen.”

Die lange slungel op de achterste rij was er op verzoek van zijn welgestelde ouders, omdat hij niet wilde werken en teveel geld verbraste. Ook herkende ik weer die deserteur; hij wilde met zijn onafhankelijk karakter zich niet schikken in de militaire dienst. En zijn buurman was er een, die zijn oude grootmoeder met geweld had bestolen. Dat bleke kereltje had een reeks malversaties gepleegd om een veel oudere getrouwde 'dame' op wie hij verliefd was, ter wille te wezen… Maar nu zingen zij samen. Een eenvoudig, aardig liedje van de vogels in het bos. De onderwijzer die dirigeerde is een muzikaal man. En het waren toch maar heel simpele woorden op een kinderlijk wijsje, en ze lachten er niet om, en ze deden allemaal dapper mee. Je hoorde in sommige van die al mannelijke zware stemmen de ontroering beven. Toen begreep ik wat het toch is, dat er bij de directeur, bij de onderwijzers en werkmeesters de moed er inhoudt.”

Mijn jongen, waarvan het verblijf in het Ginneken een kerel heeft gemaakt…

Brusse heeft in 1908 ook kennis genomen van brieven van ouders wier kroost in de tuchtschool verpleegd werd. Hier volgt een citaat uit een brief van een vader die zijn recalcitrante zoon een paar dagen tevoren in deze inrichting had opgezocht. “Toen ik de laatste keer bij je was, viel het me dadelijk op, dat je zoveel fermer uit je ogen keek, dat je die verlegen houding en neergeslagen blik begint af te leggen. Dit is een grote vooruitgang, want ik maak daaruit op dat je niet meer achterhoudend bent en de waarheid uit je blikken straalt. Hij die niets te verbergen heeft, slaat de blik ook in het rond en kijkt fier uit de ogen, die hij niet neerslaat, wanneer andere ogen op hem gericht zijn. Wie zijn leven verbetert en strijdt tegen het kwaad, behoeft ook, al heeft hij vroeger slecht opgepast, zijn ogen niet meer neer te slaan. Daarom pas op hoor, laat de dagen die voorbij zijn, stil rusten en denk nu aan de tijd die aanstaande is. Zorg ervoor dat je thuis komt als mijn jongen, waarvan het verblijf in het Ginneken een kerel heeft gemaakt.'