Op het kerkhof aan de Duivelsbruglaan ontdek je de vaderlandse en de Ginnekense geschiedenis.



De vorige keer vertelden we u dat vroeger het Ginnekense kerkhof te vinden was achter de Laurentiuskerk aan de Ginnekenweg. Daarvoor was dat ook het geval bij de Laurentiuskerk (nu de Protestantse Kerk Ginneken) op de hoek van Ginnekenmarkt en de Duivelsbruglaan. Dat kerkhof wordt al lang niet meer als begraafplaats gebruikt, terwijl die achter de Laurentiuskerk aan de Ginnekenweg in het begin van de vorige eeuw werd verplaatst naar de Kerkhofweg (de ingang is nu aan de Vogelenzanglaan).

Dat gebeurde om in de Postlaan ruimte te creëren voor de meisjesschool. Vooral op het kerkhof bij de Ginnekenmarkt hangt tussen de bemoste vervallen en scheefgezakte grafzerken een bijna tastbare sfeer uit vervlogen eeuwen. Tussen de scheuren van de overwegend grijze, niet-gepolijste stenen groeit het onkruid welig, terwijl de stilte dwingt tot ingetogenheid. Onder een formidabele bemoste zerk moet het gebeente liggen van Johannes Vertholen, gepensioneerd kolonel der artillerie van het 0.I. (Oost-Indisch red.) leger. Hij was Ridder in de Militaire Willems Orde 3e klasse.

Hoge militairen werden jaren lang achter de kerk in Ginneken begraven...

Kolonel Johannes Vertholen bleek bij nader inzien niet de enige ridder MWO te zijn, die zijn laatste rustplaats had gevonden op het kerkhof achter de eeuwenoude Ginnekense kerk. Iets verderop rust jonkheer, luitenant-generaal Storm de Grave, niet ver van kolonel Benjamin Lamberts die ook bij het Oost-Indisch leger had gediend. Onder een in tweeën gespleten grafzerk moet het gebeente liggen van luitenant-kolonel Bodmer, die militiecommissaris was geweest. Dat is een wat Oost-Europese term voor een officier onder wiens toezicht de loting voor de nationale militie plaatsvond. Jonkheren, baronnen en baronessen liggen her en der op het Ginnekense kerkhof begraven. Ook een heuse graaf, Otto Jan Hubert van Limburg Stirum, luitenant-Generaal en adjudant des Konings, werd er op 4 februari 1851 ter aarde besteld.

Er zijn ook graven met een zwaar verroest hekwerk er omheen. Hekjes als van ouderwetse Franse ijzeren ledikanten. Op een heel oude zerk staat de mededeling: 'Hier rust het omhulsel ener rechtvaardige ziele'. Een uiterst positieve mededeling en we hopen dat het oordeel aan de hemelpoort eensluidend is geweest. Op een steentje van amper dertig bij vijftig centimeter, staande op een sokkel staat: 'J.C. Knook 1862-1960', meer niet. Toepasselijke naam overigens op een kerkhof. Mijnheer of mevrouw Knook vond kennelijk die korte mededeling meer dan voldoende. Zijn of haar voornamen, plaats, dag en maand van geboorte en overlijden: het ging ons niets aan. Knook werd 98 jaar oud en dan zijn zulk soort zaken ook niet zo belangrijk meer.

Op katholieke kerkhoven komt een dergelijke concentratie niet voor…

Het Ginnekense kerkhof bij de Ginnekenmarkt is een typisch historisch kerkhof van een oude protestantse gemeente in een al even oude garnizoensstad. Het is een kerkhof zoals die ook in garnizoensplaatsen elders in ons land voorkomen. Het verschijnsel officiersgraven op oude protestantse kerkhoven heeft een historische achtergrond. Op oude katholieke kerkhoven komen dergelijke concentraties niet voor. Tot na de Eerste Wereldoorlog maakten katholieke officieren nauwelijks deel uit van de Nederlandse strijdkrachten. Bij het vergeven van ambten en baantjes werd eeuwen lang gelet op de mate van afgelegde kerkbezoeken aan een protestantse kerk. De invloed van dominees op brede lagen van de bevolking was enorm. De absolute monarch koning Willem I kreeg in 1830 met de Belgische afscheiding te maken. Ook dat was een vrijwel pure godsdienstige zaak.

België met toen 4 miljoen katholieken had genoeg van het 'noorden' met 2,5 miljoen calvinisten, die bestuurlijk de dienst wilden uitmaken. Toen na de afscheiding van België de grenzen van ons land door de grote mogendheden werden vastgesteld, mocht Nederland in 1831 Limburg, Staatsvlaanderen en Staatsbrabant behouden. Limburg en Brabant werden tot ergens tussen de Eerste en de Tweede Wereldoorlog als niet zo bijster belangrijk beschouwd. Hoe calvinistisch Nederland toen nog steeds was mag blijken uit de reactie van het volk bij het voornemen van koning Willem l om na de dood van zijn vrouw te hertrouwen met Henriëtte d'Oultremont, in de volksmond Jetje Dendermonde genoemd. Zij was nota bene katholiek en Belgische. Dat pikte ‘het volk’ niet en er zat voor Willem l niets anders op dan afstand te doen van de troon.

Na zijn overlijden voelde de zoon er niets voor om koning te worden...

Onder koning Willem II sukkelde het nagenoeg bankroete koninkrijk door het midden van de eeuw. Rond 1846 emigreerden ruim 15.000 Nederlanders vanwege de armoede en de ellende. In Brabant en Limburg mochten na veel officieel gekissebis bisschoppen worden aangesteld. Nederland telde toen 500.000 katholieken. Na de dood van Willem II voelde zijn zoon, die in Schotland zat, er aanvankelijk weinig voor om koning te worden in een parlementair stelsel. 'Deze grote grove man, liefhebber van zijn wijntje en trijntje' werd koning Willem III. Na de dood van zijn vrouw trouwde hij op ruim zestigjarige leeftijd met de charmante Emma van Waldeck-Pyrmont, die In Nederland zeer geliefd werd. Uit dat huwelijk werd op 31 augustus 1880 prinses Wilhelmina geboren.

Wilhelmina werd op 6 september 1898 ingehuldigd als koningin en deed, bewonderd en geëerd door de natie, op 4 september 1948 afstand van de troon ten gunste van haar dochter Juliana. Als persoon kunnen we over Wilhelmina een oordeel hebben om de simpele reden dat ze veel over zichzelf heeft geschreven. Bijvoorbeeld in haar boeiende boek 'Eenzaam maar niet alleen'. Ze komt daarin over als diepgelovig en overtuigd zijnde van ‘Oranjes bij de gratie Gods heersend over ons land'. Ze was lastig, stelde scherpe vragen en duldde geen tegenspraak. Hij die zelf een gesprek met haar meende te moeten beginnen, kreeg als antwoord: 'Ik geloof niet dat ik u iets gevraagd heb'. Met ministers had ze niet veel op en een uitspraak van haar luidt: 'Zo vals als een diplomaat'.

Reformistische officieren hadden de voorkeur bij nieuwe benoemingen…

Wilhelmina had een sombere jeugd en werd volledig afgeschermd. Zelf schreef ze ervan, dat ze in een kooi leefde. Al haar geestelijke adviseurs waren bijzonder zuiver in de (reformatorische) leer en daarom bepaald anti-Rome. Wilhemina trouwde in 1901 met de uit Duisland afkomstige Hendrik van Mecklenburg-Schwerin die geen staatsuitkering genoot en iets ging doen bij het Rode Kruis en de Padvinders. Zelf zei Prins Hendrik van zijn situatie: 'dat hij leefde in een sfeer, waarin moeilijk te leven viel' en 'dat hij er voor spek en bonen bijliep'. Dat deze kordate eenzame en onverzettelijke vrouw, de enige ‘kerel’ in de regering in ballingschap in de periode '40-'45, zich omringde met bij voorkeur geloofsgenoten lijkt voor de hand te liggen.

Dat reformistische officieren in het leger in vrijwel alles de voorkeur kregen is aanwijsbaar. Het overwegend katholieke Limburg en Brabant bleven tot na de Eerste Wereldoorlog er maar een beetje bijhangen. De Maastrichtenaren zagen hun koningin in het jaar 1895 en daarna pas vijftig jaar later in 1945. De animo om vrijwillig 's konings wapenrok te dragen was in het zuiden nagenoeg nihil. De vlaggen hingen in Limburg halfstok en het verdriet was groot toen de zeer geliefde Belgische koningin Astrid op 29 augustus 1935 bij een auto-ongeluk om het leven kwam. Een duidelijke aanwijzing hoe toen de kaarten lagen. Breda was ook toen een grote garnizoensstad met infanterie-, cavalerie- en artillerie-eenheden. Bij deze eenheden hoorden paarden.

Monument een extra reden om in het Ginneken begraven te worden...

Officieren hadden een eigen dienstpaard en in veel gevallen ook privé een paard. Ook hun echtgenotes hielden er vaak een paard op na. Ginneken met veel herenhuizen en ruimte was bij uitstek de plaats om de gezinnen, de paarden en hun verzorgend personeel te huisvesten. De in het Ginneken wonende officieren vonden na hun overlijden in de meeste gevallen op het oude kerkhof achter de N.H. kerk bij de Ginnekenmarkt een laatste rustplaats. Zij die persoonlijke bindingen met Ginneken hadden en elders de laatste adem uitbliezen, werden ook vaak in het Ginneken begraven. Dat onthullen de inscripties op de zerken van het kerkhof. Ook de aanwezigheid van het Citadelmonument moet één overweging zijn geweest om in het Ginneken begraven te worden. 'Je lag daar goed en vooral op stand'.

Het weinig fraaie Citadelmonument, ook wel Chassé- of Van Speyk monument genoemd werd op 30 november 1874 door koning Willem lI zelf onthuld. Op het monument staan de namen van hen die vielen bij de verdediging van de citadel van Antwerpen tussen 30 november en 22 december 1832 en de namen van Van Speyk en zijn mannen. Zij kwamen om op 5 februari 1831 toen hun kanonneerboot op de Schelde voor Antwerpen de lucht in vloog. Op 18 juni 1907 werd het gebeente van Generaal Chassé in een graf bij het monument geplaatst. Bij het lezen van de namen van de gevallenen past eerbiedig zwijgen. Zij voerden orders uit of werden lichtzinnig opgeofferd. Bij de namen Chassé en Van Speyk worden sinds tijden de nodige vraagtekens gezet.

In 1830 liet Chassé de stad Antwerpen vanuit de citadel bombarderen...

David Hendrik Chassé (1765-1849) diende zo ongeveer alle beschikbare heren tussen 1775 (als tienjarige cadet) en zijn pensionering in 1841 als commandant van Breda. Hij diende als oranjeklant en als patriot in de Bataafse Republiek zowel als in het (Franse) Koninkrijk Holland. Hij marcheerde met Napoleon tegen Oostenrijk en tegen Napoleon in Waterloo. Toen op 27 oktober 1830 de nauwelijks bewapende Antwerpenaren een wapenstilstandsovereenkomst overtraden liet Chassé als commandant van Antwerpen vanuit de citadel de stad bombarderen. Daarmee schoot hij het laatste restje welwillendheid van de voormalige landgenoten aan flarden. De verwoestingen waren enorm en het dodental onder de bevolking enorm hoog.

Aan het bombardement leverde overigens zeeofficier Van Speyk zijn zeer gewaardeerde medewerking. Zijn kanonneerboot vuurde 700 schoten af op het niet verdedigde Antwerpen. Voor deze daad van moed, beleid en trouw ontving hij de Militaire Willems Orde. Het 'explosieve' weeskind J.C.J. van Speyk gooide op 5 februari 1831, zes dagen na zijn 29ste verjaardag, zijn brandende sigaar in de kruitkamer van de kanonneerboot Twee, waarvan hij commandant was. Drieëntwintig Nederlanders en een flink aantal Belgen overleefden de explosie niet. Zijn daad kan gezien de opgelopen blamage zelfmoord zijn geweest, mogelijk ook vurige vaderlandsliefde. Niemand zal het ooit weten. Dat hij zijn gehele bemanning zonder waarschuwing meenam in de dood is volgens huidige begrippen misdadig. Het lijkt hoogst onwaarschijnlijk dat de scheepsbemanning zich vrijwillig uitgesproken zou hebben voor een dergelijke 'heldendood'.

De geschiedenis is haast tastbaar op en rond het Ginnekense kerkhof…

Elders noteerde een soldaat: 'dat zijn kameraden niet wensten bij zulk een commandant te zijn'. De Noord-Nederlanders hadden grote behoefte aan een brok vaderlandse heldendom na het teleurstellende gedoe met de Belgen en prezen hem de hemel in. Ofschoon er van Van Speyk weinig meer teruggevonden zal zijn, kreeg hij een begrafenis en een praalgraf in de Nieuwe Kerk in Amsterdam. Handelaren moeten goede zaken hebben gedaan met stukjes hout van de kanonneerboot. De mast werd verkocht op de rommelmarkt in Antwerpen en aan Schout bij Nacht Koopmans cadeau gedaan. De mast staat nu voor het wachtschip van het Koninklijk Instituut van de Marine in Den Helder. In en rond de Nederlands Hervormde kerk van het Ginneken is de geschiedenis bijna tastbaar, alleen al door hen die er een laatste rustplaats vonden.