In 1954 kwam de Tour de France door Ginneken, Wout Wagtmans flitste toen over de Ginnekenweg



De stem van de indertijd populaire sportverslaggever Jan Cottaar hoort bij mijn jaren vijftig. Andere markante stemmen uit die tijd waren van Dick van Rijn en Leo Pagano. Er komen nog drie namen boven: Bob Spaak, Arie Kleijwegt en Jan de Troije. Peter Knegjens begeleidde in 1948 al het goud van Fanny Blankers-Koen in Londen, mijn geboortejaar. Jan Cottaar staat voor mij vooral voor radioverslaggeving van de Tour de France in mijn jongensjaren. Toen woonde ik ook in Ginneken.

Een voor een of in groepjes flitsten de wielrenners voorbij Hotel Café Restaurant Regina aan de Ginnekenweg 230 waar ik woonde. In mijn herinnering was het donderdag 8 juli 1954. De Tour de France startte voor de eerst keer buiten Frankrijk in het toen nog vrij nieuwe Olympisch Stadion in Amsterdam. Nederland dankte dat mede aan de val van Wim van Est in een ravijn van de col d’Aubisque tijdens de afdaling in de ronde in 1951.

Als een ‘Hollandse boterbloem’ zat Willem van Est toen in het ravijn...

Wim van Est, zijn bijnaam was ‘IJzeren Willem’, had de dag er voor in Dax het eerste Nederlandse geel in de Tour veroverd. Hij zat toen 70 meter diep met wat schrammen ‘als een Hollandse boterbloem’ in het ravijn. ‘Mijn hart stond stil, maar mijn Pontiac liep nog’, was de ook nu nog bekende reclameboodschap die we daar aan overhielden. Met aan elkaar geknoopte fietsbandjes werd Willem uit het ravijn gehesen. De Nederlandse ploeg onder leiding van Kees Pellenaars ging naar huis. In 1953 won Nederland het landenklassement in de Tour. Ook dat heeft toen bijgedragen tot de start een jaar later in Amsterdam. Ik herinner me nog als de dag van gisteren dat Wout Wagtmans uit ’t Heike (St.-Willebrord) alleen op kop over de Ginnekenweg raasde. Het was de hele dag al feest, iedereen stond langs de kant van de weg te kijken. Wout droeg een groene trui en kruislings over de schouders twee reserve racebandjes.

Zijn petje stond een beetje schuin op zijn tanige verweerde kop met een adelaarsneus. Hij won later die dag vijftig kilometer verderop de eerste rit in Brasschaat bij Antwerpen. Opnieuw geel voor Nederland. Wout reed dat jaar in totaal zeven dagen in het geel. Jan Cottaar deed verslag voor de K.R.O.-radio. Nee, niet vanaf de motor zoals dat tegenwoordig het geval is. Het waren indertijd rapportages van de finish met een aantal keren per week ’s avonds nabeschouwingen. Directe uitzendingen van de Tour de France waren er toen nog niet. Jan Cottaar zorgde voor een toursfeer in de huiskamer. Door het in die tijd nog ontbreken van televisiebeelden kregen de radio-uitzendingen van Jan Cottaar haast een mythische vorm. Cottaar, met zijn volle klakkende enthousiaste stem, zorgde voor magie. Je voelde bijna de verzengende hitte, proefde het opdwarrelende stof zoals tijdens een aankomst in 1955 in Albi.

Voor wielerliefhebbers zijn de aankomsten in Albi legendarisch te noemen...

In het Franse Albi won Daan de Groot met zeventien minuten voorsprong de etappe. Jan Cottaar moest dan zeventien minuten volpraten voor het peloton binnen kwam. Voor de radio gezeten stond je dan als het ware naast hem aan de meet. De aankomsten op de wielerbaan in Bordeaux, waar onze landgenoten Dekkers, Nolten, Faanhof en Wagtmans van 1952 tot en met 1955 vier keer achter elkaar wonnen, zijn voor iedere wielerliefhebber uit die tijd legendarisch te noemen. Prachtig waren ook de interviews met nog nahijgende renners die in onverstaanbaar plat Brabants het thuisfront, ‘ons moeders en het lieve vrouwke’, de groeten deden. Tijdens de nabeschouwingen ’s avonds laat, ik luisterde daar stiekem naar in mijn bed, gaf Jan Cottaar zijn nabeschouwing van de etappe. De timbre van zijn stem, maar ook met de melodielijn waarbij hij hoofd- van bijzaken onderscheidde, zijn nog steeds onvergetelijk.

Jan sprak de namen ook op een aparte manier uit: Hassenforder, Jean Stablinsky, de gebroeders Groussard, Roger Walkowiak, Jos Hoevenaers, Gastone Nencini, Ercole Baldini. Bij Anquetil had hij iets speciaals met dat ‘til’ op het eind. Wij zeiden Anquetiel, maar Jan Cottaar had het over Anquetil van duiventil. Anquetil heb ik gezien als deelnemer aan de Acht van Chaam. Een criterium ‘rond de kerk’ dat nog altijd op de eerste woensdag na de Tour de France wordt verreden. In de jaren vijftig was de verzorging en de begeleiding van de (top) renners nog minimaal. Na afloop van de Acht van Chaam zag ik Anquetil bij een boerderij staan met ontbloot bovenlijf, terwijl hij zich waste met koud water uit een melkbus. Het was een, zeg maar een 1,76 meter grote iele verschijning. Wat mij opviel was zijn magere witte lijf met bruine armen tot halverwege de spierballen. De Tour de France was toen ook in het Ginneken populair.

Boven een vlinderdasje achterover gekamd haar met veel brillantine…

Na elke etappe werd een paar uur later huis aan huis een krantje in de bus gedaan met de uitslag, het klassement en wie de gele en groene trui mocht dragen. Jan Cottaar kwam later, dat was in het begin van de jaren zestig, in zwart wit op het TV-scherm. Hij was mede presentator van het TV-programma ‘Sport in Beeld’ en voor de KRO verzorgde hij de maandelijkse sportrubriek ‘Van onze sportredacteur’. Jan en zijn ‘butterfly’ waren onafscheidelijk. Boven het chique vlinderdasje een groot rond hoofd dat werd geaccentueerd door een plat achterover gekamde haardos met veel brillantine. Cottaar was naast journalist ook schrijver. Van zijn hand heb ik in een keer uitgelezen de roman: ‘De troostprijs is een gele trui’ (1962), een boek over de tweestrijd tussen Coppi en Bartali (‘Coppi kreeg de witte dame en Bartali won de Tour’). Hij schreef in 1964 ook ‘Van Olympus tot Fujijama’ ter gelegenheid van de Olympische Spelen in Tokio. Een boek in drie delen dat ik toen heb gekocht bij Albert Heijn.

De drie voor die tijd mooie glimmende uitgaven staan nog altijd op de plank bij mijn oude jeugdboeken Pinkeltje, Pietje Bell en Dik Trom. Begin jaren zeventig was Jan Cottaar directeur van het NOC, met een kantoor in Den Haag. Later, omstreeks 1984, heb ik hem voor de eerste en de laatst keer in levende lijve gezien. Dat was toen ik voor mijn zoon Mervin bij het NOC in Den Haag materiaal ging halen voor een opstel over de Olympische Spelen. Jan zat er, twee hoog achter, nog steeds met een vlinderdasje achter zijn bureau, in een donkere sombere ruimte te midden van een enorme bende. Het NOC kwam op mij toen weinig professioneel over. Alhoewel ik allervriendelijkst werd geholpen door de donkerharige (oud) 400 meter loopster Tilly van der Zwaard. Zij werd in 1964 in Tokio zesde. Zeker is dat Jan Cottaar in de jaren vijftig van de vorige eeuw mijn de fascinatie voor de Tour de France heeft bijgebracht. – oud-Ginnekenaar Reinier Bakker.