Vanaf 1494 zijn de bewoners van kasteel Bouvigne bekend en te lezen op een gedenkplaat in de tuin



Voor het ontstaan van het (complex) kasteel moeten we terug naar de 15e eeuw. Het complex Bouvigne is gedurende meerdere generaties in handen geweest van het geslacht van Brecht, en wel van het begin van de 15e eeuw tot 1611. Van dit geslacht werd verteld dat het 'sproot door bastaardij uit de hertogen van Brabant'. De oudste aanwijzing over hen is een opgave van de inkomsten van de abdis van Thorn in de Heerlijkheid Breda uit ca. 1425. Een andere bron is een akte van 8 oktober 1468 in het cartularium van het klooster Vredenberg onder Princenhage, waarin wordt gezegd, dat de hoeve te Boeimeer toen ten zuiden werd begrensd door 'de straete te Ghinneken waert neffens Jan van Brecht goede'. Van het geslacht van Brecht was Jan de eerste eigenaar van het complex. Zijn zoon Jacob heeft echter rond 1494 het kasteel laten bouwen. Overigens was dat nog zeker niet het kasteel zoals we dat nu kennen.

Zo was het een verdieping lager en had het nog geen torentje. Ook heette het nog geen Bouvigne maar 'Boeverijen'. Vermoedelijk komt de naam van het Latijnse woord Boveria, dat lage weide, broek of ook wel donk betekent. Het geslacht van Brecht was in Breda niet onbekend. De oudste vermelding ervan betreft ene Gheryt van Brecht als bezitter van een huis in de Brugstraat, maar het bekendste bewijs van dit geslacht is natuurlijk het 'Huis van Brecht' aan de Schoolstraat, dat onlangs is gerestaureerd. Dit oudste stenen huis van Breda heeft onder Godevaert van Brecht, zoon van Jacob, zijn huidige vorm gekregen.

Ver onder de prijs werd het complex voor fl. 1200,- verkocht…

In 1611 kwam na zo’n anderhalve eeuw een eind aan de periode van Brecht.. Anna van Brecht was begin 17e eeuw de laatste eigenaresse. Zelf woonde ze na de dood van haar man in 1599 alleen in Hoei in België en dus niet meer op het kasteel. Ze had Boeverijen van haar broer Jan, die kinderloos stierf, geërfd. Hij had wel een zoon, maar die was in zijn studententijd verdronken. Anna was getrouwd geweest met jonker Hendrick Tseraerts, markgraaf van Antwerpen. In de tijd dat hij met Anna op Boeverijen woonde, had hij zich flink in de schulden gestoken om er een 'maison de plaissance' te maken. Na zijn dood was Anna daarom min of meer verplicht haar bezittingen te verkopen. Wie weet dat de onrust in en rond Breda (1590 turfschip van Breda) bij dit besluit mede een rol heeft gespeeld. In 1605 werd getracht zowel het huis van Brecht als ook Boeverijen openbaar te verkopen.

Boeverijen werd als volgt beschreven: 'Een schoon gemetst huys met de wateren daartoe gelegen ende twee hoeven daartoe behorende, gheeten tgoet te Boeverijen onder de parochie van Ginneken, met den toebehooren van dyen ende den houtwasch daerop staende sijnde de voorseide hoeve groot so in saaylant, bossche ende weyden, als heyden met gronden van de huysingen grachten ende anderssins tusschen de negentich en hondert buynders'. Met het huis van Brecht in Breda lukte de verkoop, maar de door ene Jan van Hambroek op 19 januari 1605 op de eerste zitdag geboden 15.000 gulden voor Boeverijen vond Anna van Brecht te laag. Uiteindelijk ging ze in 1611 toch akkoord met de verkoop van Boeverijen aan ridder Jan Baptist Keermans voor 12.000 gulden, een nog lager bedrag notabene. De nood was kennelijk erg hoog.

In die tijd werd ook de Duivelsbug geslagen…

Jan Baptist Keermans, lid van een oud Mechels regentengeslacht, was een van de voornaamste dienaren van Prins Philip Willem van Oranje. Hij was dat geworden uit een soort vriendendienst, want Keermans had min of meer het huwelijk van Philip Willem met Eleonora de Bourbon geregeld. De prins benoemde hem daarvoor in 1613 tot drossaard van de Stad en Baronie van Breda. Maar Keermans was katholiek en dat wekte weerstand bij de Staten Generaal die de benoeming dan ook spoedig daarna ongedaan maakte. De periode Keermans heeft voor Boeverijen slechts drie jaar geduurd, ze is echter voor het kasteel heel belangrijk geweest. Zo heeft hij het verder uitgebreid en ook een verbinding met ‘t Ginneken gemaakt. Hij liet tevens de Bouvignelaan aanleggen en hij verving de vonder, een soort pontje, door een brug, ter plaatse van de huidige Duivelsbrug.

Er werden in die tijd meer wegen aangelegd zoals de verbinding Breda-Antwerpen. Ook de weg van Breda naar Ginneken wordt in die tijd van een soort bestrating voorzien. Er ontstond handel en dat deed de herberg 'De Vrachtwagen' (nu café ‘Boerke Verschuren’) ontstaan.
Keermans zette een volledige verdieping op het huis (het latere Bouvigne), ook het zevenhoekige torentje heeft hij aangebracht. En zo kreeg 'het huys van playsantie uyten water opgemetst ende voorts omwatert' als het ware zijn huidige vorm. Er is helaas maar weinig bekend van deze ombouw van het kasteel, enkel een rekening van 4.500 gulden voor 'timmerage'. Keermans, een omstreden figuur, verkocht in 1614 Boeverijen voor 27.500 gulden aan Prins Philip Willem van Oranje. Het fors hogere bedrag duidt er op dat het kasteel inderdaad aanzienlijk was veranderd.

 Bouvigne 161 jaar het bezit van acht prinsen van Oranje…

Op 8 oktober 1614 ging Boeverijen dus over in handen van Prins Philip Willem van Oranje. Acht prinsen van Oranje hebben het gedurende 161 jaar in eigendom gehad. Geen van hen heeft er ooit gewoond, laat staan dat ze er überhaupt geweest zijn. Als ze in Breda verbleven was dat of op het kasteel van Breda (KMA) of op het door Maurits gebouwde 'Speelhuis'. Boeverijen werd al die tijd verhuurd. Prins Philip Willem wilde het als jachtslot hebben. Hij heeft er niet veel gebruik van kunnen maken, want in 1618, vier jaar na de aanschaf, stierf hij in Brussel. Begin 17e eeuw is een onrustige tijd. We bevinden ons dan in de Tachtigjarige Oorlog. Vanuit het zuiden loert gevaar. In 1624, als Prins Maurits Boeverijen in eigendom heeft, vallen de troepen van Spinola de zuidelijke Nederlanden binnen. Ze trokken al moordend en brandstichtend door deze omgeving, uiteindelijk resulterend in de inname van de stad Breda een jaar later. In 1624 ging bijvoorbeeld door hun toedoen de houten watermolen bij Meerseldreef in vlammen op en ook de kleine hoeve op Boeverijen.

Op het kasteel zelf werden tijdens het beleg de pestlijders van de Spaanse troepen verpleegd, zodat het gebouw na capitulatie van de stad onbruikbaar was. Ook waren ruiten gebroken en het dak beschadigd en hing er een ondraaglijke stank. Ene Jacob Betten heeft de zaak weer opgeknapt. Ook 1637 is het vermelden waard, want toen vond het beleg van Breda plaats door de Staatse troepen o.l.v. Prins Frederik Hendrik om het te heroveren op de Spaanse overheerser. Boeverijen, in zijn eigendom, was toen hoofdkwartier van zijn troepen. Boeverijen werd dus niet door de Oranjes bewoond, maar door huurders. Het waren vaak heel gewone particulieren, zoals een boswachter van het Mastbos, een rentmeester, een ontvanger van de belastingen, maar ook adel. Bijvoorbeeld baron Wierts, eigenaar van 'de Witte Wijngaard' uit de Veemarktstraat. Hij heeft het nog geprobeerd te kopen van de Oranjes. Na zijn dood was er een uitgebreide boedelbeschrijving, waardoor er inzicht bestond in de inventaris.

Boeverijen raakte in verval en dreigde te worden gesloopt…

In de boedelbeschrijving wordt melding gemaakt van schilderijen van Jordaens en Breughel en een atlas van Blaeu. Een andere opmerkelijke bewoner was baron Jan Sicco Thoe Swartzenberg en Hohenlandsberg met zijn vrouw en kinderen. Zij hielden er een uitgebreide personeelsstaf op na, waaronder een kamerdienaar, twee knechts en drie meiden. Het gezin heeft zeven jaar op Boeverijen gewoond. De laatste bewoner in de Oranjeperiode was Mr. Cornelis Valk van Aalst die elf jaar op Boeverijen heeft gewoond. In 1773 kocht hij het buiten aan de andere kant van de Mark, genaamd 'de Wijngaert' en ging daar wonen. Naar zijn naam doopte hij de villa om tot 'Valkrust'. Zoals de kaart uit 1621 laat zien bestond 'de Wijngaert' toen ook al en waarschijnlijk al ver daarvoor. Het was zeker van een vergelijkbare schoonheid als Bouvigne, eveneens met grachten er omheen. In onze tijd, in de jaren tachtig, heeft de Dorpsraad Ginneken zich erg ingespannen om dit unieke buiten te behouden? De laatste prins van Oranje die Boeverijen in eigendom had, was Prins Willem V.

Het kasteel was door die wisselende bewoning en verwaarlozing van het onderhoud zwaar in verval geraakt. Er stond bijvoorbeeld water in de kelder. De Nassause domeinraad, zetelend in Den Haag en optredend namens de Oranjes, wilde, nadat die laatste huurder in 1773 was vertrokken, Boeverijen in de verkoop brengen en laten afbreken. En dat bracht onrust in de omgeving en wel speciaal bij ene Hendrik Carel van Naerssen, rentmeester der domeinen te Breda en dus verantwoordelijk voor het kasteel. Hij is het oneens met dit plan en spant zich in voor behoud. Hij laat door een metselaar en timmerman een rapport opstellen en biedt dit aan de domeinraad aan. Meerdere briefwisselingen volgen en dankzij zijn vasthoudendheid gaat de domeinraad door de knieën en wordt het kasteel opgeknapt. Zonder zijn inspanningen had het kasteel er nu niet meer gestaan. Wel wordt in 1773 het dan 161 jaar oude Neerhuis, het poortgebouw, afgebroken. In 1775 wordt het kasteel na die provisorische opknapbeurt voor 8.000 gulden verkocht aan Jan Daniël Engel, een koffieplanter uit West–Indië die in Ginneken woonde. Hij verblijft er vrij lang met zijn gezin, maar liefst 23 jaar.

De naam Boeverijen verandert nu officieel in kasteel Bouvigne…

In 1798 wordt Boeverijen voor 15.000 gulden verkocht aan George Adriaan Willem Ruysch. Voorwaarde was wel dat Engel nog een nieuwe brug naar het kasteel maakte, wat hij ook deed. Ruysch was een collega van Engel, eveneens een koffieplanter, die in Den Haag woonde. Hij was een gefortuneerd persoon, die in de negen jaar die hij op Bouvigne woonde, het kasteel de definitieve opknapbeurt heeft gegeven die het zo nodig had. Hij heeft de naam Boeverijen verfranst tot Bouvigne, wat mode was in die dagen. Zo kreeg het dus zijn huidige naam. Maar ook het kasteel zelf kreeg in zijn bouwstijl en inrichting Franse invloeden. Niet zo vreemd allemaal, want we zitten in de periode van de Franse overheersing. Qua uiterlijk was de belangrijkste verandering de witte pleisterlaag die het kasteel in 1801 kreeg. Die witte pleisterlaag heeft er tot 1907, dus ruim een eeuw opgezeten. De eerste foto’s, eind negentiende eeuw, laten dan ook een wit kasteel zien.

Ruysch en zijn vrouw hadden maar liefst acht kinderen, van wie er drie op het kasteel zijn geboren, de laatste in 1803. Een jaar later wil hij van het kasteel af, waarom is niet helemaal duidelijk, hij woont er tenslotte nog maar zes jaar. Wie weet werd het gewoon te klein voor zijn grote gezin. Er kon ook een andere reden geweest zijn, want in 1805 en 1806 stond het vermoedelijk leeg. Ruysch probeert Bouvigne publiek te verkopen, maar dat lukt niet. Uiteindelijk wordt ene Johan Alexander Wolff, een ongehuwd kapitein bij het 17e bataljon landmilitie te Mechelen op 14 mei 1807 voor 17.500 gulden de nieuwe eigenaar. Gezien alle veranderingen die het kasteel had ondergaan, had hij Bouvigne voor heel weinig geld gekocht. De bewoners van de eerste helft van de 19e eeuw slaan we over. Ze zijn allen bekend, maar er is maar weinig over hen te vertellen.

Mr. Gerrit Ferdinand Brantsma, jagermeester des Konings…

Wat misschien nog wel bijzonder is, is het feit dat ene mevrouw de Poorter, van Zeeuwse afkomst, twee keer eigenaresse is geweest. Ze kocht het kasteel in 1834 voor dezelfde prijs weer terug van degene aan wie ze het een jaar eerder had verkocht. In 1859 wordt de 44–jarige Mr. Gerrit Ferdinand Brantsma, van Friese afkomst, de nieuwe "kasteelheer" van Bouvigne en gaat er met zijn gezin wonen. Hij is jagermeester des Konings en ridder van de Eikenkroon, wat dat ook moge voorstellen. Waarom is de periode Brantsma nu wel het vermelden waard? Welnu, samen met zijn vrouw Johanna Maria Manger Cats en hun zes kinderen woont hij maar liefst 42 jaar op Bouvigne. Dit is de langste periode in die 500 jaar. Hun laatste kind, Samuel Hendrik verlaat in 1895 het kasteel om zelfstandig te gaan wonen. Niet lang daarna, in 1899, stierf de heer Brantsma op 84-jarige leeftijd op het kasteel. Zijn weduwe woont nog twee jaar op Bouvigne, maar in 1901 besluit ze toch tot verkoop. De negentiende eeuw, een betrekkelijk rustige periode voor het kasteel, was hiermee voorbij.

Mr. Leopold de Bruyn brengt Bouvigne in de huidige staat…

Op 16 augustus 1901 werd Mr. Leopold Antoine Marie de Bruyn voor 26.250 gulden de nieuwe eigenaar. Evenals Brantsma was de Bruyn 44 jaar toen hij het kasteel kocht. De Bruyn kwam uit deze omgeving, uit Bavel om precies te zijn. Hij had tot dan toe zijn leven doorgebracht op Huize Klein IJpelaar aan de Seminarieweg. Dit is sinds 1915 tot op de dag van vandaag eigendom van de paters van de Heilig Harten. De Bruyn was vrijgezel, wat hij zijn hele leven zou blijven. Hij had grootse plannen met het enigszins oubollig geworden witte kasteeltje, dat in ruim 100 jaar niet meer veranderd was. En hij kon dat ook, want hij was vermogend. Daarbij was hij zeer kunstzinnig. In de 19 jaar dat hij er heeft gewoond, heeft hij er zowel binnen als buiten voortdurend aan gewerkt en het veranderd. Ook de bijgebouwen als het poortgebouw met tuinmanswoning, compleet met trapgevels, zoals ze er nog staan, zijn uit zijn tijd. Tenslotte heeft hij de tuinen flink op de schop genomen en ze de indeling gegeven, die ze nu nog hebben.

In die periode van de Bruyn verschijnt in 1909 een artikel over Bouvigne in het tijdschrift "Taxandria" (XVI). Dit is een tijdschrift dat jaarlijks uitkomt en handelt over "Noord–Brabantse geschiedenis en volkskunde". De schrijver van het artikel, Xavier Smits, is getuige van de belangrijke wijzigingen die zich in die tijd voltrekken en schrijft daarover: “Het kasteeltje, geheel wit gepleisterd, in 't blauwgroene dennenlover weggedoken, weerkaatst zijn blanke gestalte in den vlakken waterspiegel, waaruit het blijde opgroeide. Nog voor eenige jaren was dit het geval. Dezen zomer (1908) is daar echter veel veranderd. Het schilderachtige der scherpe contrasten van licht en donker, van witte muren en groene dennen bestaat niet meer. De tegenwoordige eigenaar voelde - ons inziens terecht - meer voor de oorspronkelijke muren in kernachtige rooden baksteen, door natuursteenen banden afgewisseld, dan voor de kalklaag die 't geheel vroeger overdekte”.

Verwijderen pleisterlaag begin van uitgebreide restauratie…

Schrijver Xavier Smits vervolgt: “Toen echter deze dekmantel was afgeworpen kwam menige tot nu toe ongeziene vorm te voorschijn, waaruit men dadelijk den juisten leeftijd van het monument kon opmaken. Het is jammer dat de vensters niet in hun ouden toestand hersteld zijn. De eigenaar is thans nog niet halfweg gevorderd met de restauratie, die nog slechts bestaat in 't verwijderen der kalklagen. Daarenboven mocht de bedaking wel eenige deskundige herstelling ondergaan; op die wijze zouden ook de onooglijke dakramen verdwijnen. Ook de oude ophaalbrug voor de poort, in sierlijken renaissance stijl en natuursteen verdiende wel terug te keeren. De leeuwekoppen zijn immers nog steeds geopend om de kettingen der ophaalbrug door te laten. Het is waarlijk te bejammeren dat de ophaalbrug, het cachet van een slot niet reeds hersteld is”. Smits gaf dus een soort restauratieadvies. De ophaalbrug waarvan hij vond, dat die weer terug moest komen, is er echter niet meer gekomen.

In 1920 vertrok de Bruyn op 63-jarige leeftijd naar "de Kluis" in Teteringen. Hij had het kasteel voor maar liefst 130.000 gulden verkocht aan de 32-jarige zakenman Emmanuel Zoetmulder. Samen met zijn vrouw Helena Catharina Maria Deurvorst en met nog kleine kinderen trok hij op 17 februari 1921 in het kasteel. Met Bouvigne werd Zoetmulder ook eigenaar van de weilanden tussen Bouvigne en de Duivelsbruglaan. Hij liet de Bredase architect J.A. van Dongen plannen maken om op die gronden villa's te bouwen. Van Dongen was als architect zeer actief in Ginneken en heeft er dan ook belangrijke sporen achtergelaten. Zo zijn meerdere villa's aan de Ulvenhoutselaan (b.v. de Bussehoeve) en het Laurensziekenhuis door hem ontworpen. Met zijn nieuwe bouwplannen voor de weilanden bij Bouvigne ontpopte Zoetmulder zich tot wellicht een van de eerste planontwikkelaars. Maar het plan was niet naar de zin van het gemeentebestuur van de gemeente Ginneken en Bavel. De fanatieke burgemeester, Jhr. Mr.Th.E.Serraris deed alles om dit plan te verhinderen. Het fraaie uitzicht vanuit het dorp op Mastbos en Bouvigne zou daardoor immers worden weggenomen en een ernstige aantasting betekenen van het landschap.

Burgemeester Serraris greep zelf in om de natuur te sparen…

Er werd veel gebouwd in die jaren en sinds 1919 stond op de hoek van de Bouvignelaan en de Duivelsbruglaan een villa met rieten kap, de "Sterhoeve", dus zo heel erg gek waren die plannen ook weer niet. Tussen die Sterhoeve en Bouvigne, zeg maar bij de ijsbaan, had hij dus die villa's gedacht. Hij was zijn tijd ver vooruit zou je zeggen. Om het min of meer voorgoed op te lossen nam de gemeente zelf een optie tot koop op zowel het kasteel als de weilanden. Serraris liet persoonlijk de raad in spoedzitting bijeenkomen op de laatste dag dat de optie liep. De raad voelde zich (voor de zoveelste keer) enigszins overrompeld, maar ging toch akkoord om Bouvigne van Zoetmulder aan te kopen. Het plan tot het vrijhouden van bebouwing van de landerijen tussen Bouvigne en Ginneken was dus gelukt. Voor 100.000 gulden, 30.000 gulden minder dan dat Zoetmulder er voor had betaald, werd de gemeente Ginneken en Bavel in 1930 dus eigenaar van Bouvigne. Na aankoop werd Bouvigne onmiddellijk voor vijftig jaar aan de ‘Pius X Stichting’ verhuurd.

Voor vijftig jaar verhuurd aan de ‘Pius X stichting’…

De ‘Pius X stichting’ was een door de Vereeniging van Catechisten van de Eucharistische Kruistocht in het leven geroepen instelling, die diende om aan het werk voor de arbeidersjeugd uitvoering te geven. Voor jongens was er het zogenaamde patronaatswerk, voor meisjes ontbrak dat nog. Het is de verdienste van Mgr. Frencken en zijn Catechisten geweest, dat er voor de grote massa van katholieke meisjes jeugdverenigingen werden opgericht en opvanghuizen werden gesticht. Bouvigne moest dat gaan worden en dat groeide in die tijd onder zijn leiding dan ook uit tot een centrum van de katholieke vrouwelijke jeugdbeweging, waar cursussen werden gegeven aan tienduizenden meisjes.

Op 28 juni 1931 werd Bouvigne door Mgr. Hopmans, bisschop van Breda, ingezegend. In 1932 werd het kasteel met behulp van gelden van Monumentenzorg voor 40.000 gulden gerestaureerd. In het kasteel kwam bijvoorbeeld de eetzaal. Ook had men op Bouvigne, inmiddels uitgegroeid tot "een burcht van katholicisme", behoefte aan een eigen kapel. Hiervoor werd op 30 oktober 1932 de eerste steen gelegd. Een aantal van u zal zich de processies en de manifestaties op Bouvigne mogelijk nog herinneren. Tijdens de processies waren de vensters met vetpotjes verlicht. Hoogtepunt was zeker een congres dat op 10 september 1939 plaatsvond en waaraan meer dan 12.000 meisjes deelnamen. Het congres was tevens bedoeld om het zilveren jubileum van bisschop Hopmans van Breda te vieren.

In handen van de bezetter en verkocht aan het waterschap…

Op 1 januari 1942 kwam het kasteel door de annexatie van Ginneken door Breda in handen van de gemeente Breda. Tevens kwam er door de oorlog tijdelijk een einde aan het werk van de ‘Pius X stichting’. “l'Histoire se repète” zou je kunnen zeggen, want net als ruim 300 jaar ervoor, ten tijde van Spinola, werd Bouvigne opnieuw door de overheerser, in dit geval de Duitsers, gevorderd. Ondanks dat ging Mgr. Frencken in organisatorische zin door met zijn werk. Eind dertiger jaren had hij al het idee opgevat om ten behoeve van de meisjes een gezinszorgopleiding op poten te zetten en dat werkte hij in die oorlogsjaren verder uit. Hij zocht daartoe contact met andere kerkgenootschappen om te komen tot gezamenlijke programma's, getuigschriften en diploma's. Vlak na de oorlog, in 1947, kwam Bouvigne weer vrij en kon de opleiding weer de volle aandacht krijgen. Mgr. Frencken mocht dit overigens zelf niet meer meemaken, want op 26 april 1946 overleed hij op 59-jarige leeftijd in Antwerpen. Hij werd begraven in een speciale graftombe in de tuinen van Bouvigne, waarin een gedenksteen is ingemetseld met daarop de spreuk: "Volgens Gods genade mij geschonken heb ik volgens een wijs bouwmeester het fundament gelegd en een ander bouwt er op". In de vijftiger jaren is het idee van Frencken c.s. verwezenlijkt en is op Bouvigne gevestigd de katholieke school tot opleiding van verzorgenden.

Op 29 mei 1972 verkocht de gemeente Breda het kasteel voor 1.4 miljoen gulden aan het waterschap, enige tijd erna omgedoopt tot Hoogheemraadschap West–Brabant. In 1977 heeft het kasteel zijn laatste restauratie ondergaan. Met veel historisch besef is dit gedaan door de Bredase architect de Wilde. Op 13 september van dat jaar werd het herstelde kasteel door Prins Claus geopend, waarbij de plaquettes met daarop alle eigenaren uit het verleden werden onthuld. Pikant detail daarbij was dat één van de vroegere eigenaren was vergeten. Het betrof de heer Zoetmulder (1920–1930). Het werd n.b. tijdens de onthulling ontdekt door een neef van hem, die hiervoor was uitgenodigd. Een boze brief kon niet uitblijven. Met veel excuses is de zaak later alsnog rechtgezet. Wie goed kijkt, ziet dat de heer Zoetmulder er tussenin is gezet.

Bij de foto’s:

Lange tijd had het kasteel een witte pleisterlaag die er in 1907 tijdens een grote restauratie door de toenmalige eigenaar de heer Ruysch weer werd afgehaald.

Voor Cornelis Valk van Aalst werd het wonen op Bouvigne waarschijnlijk te duur. Hij kocht een fraai buiten aan de Ulvenhoutselaan dat hij de naam “Valkrust” gaf. Ondanks verwoede pogingen in de jaren tachtig om “Valkrust” te slopen, kon het mede door grote inspanningen van de Dorpsraad Ginneken behouden blijven.