BOKKIE EESTERMANS MAAKT ZEKER DEEL UIT VAN DE GINNEKENSE GESCHIEDENIS



Op 29 januari 2002 overleed Bokkie (Dingeman) Eestermans. Hij kreeg op 4 februari een laatste rusplaats in de Ginnekense begraafplaats aan de Kerkhofweg. Dat is niet ver van zijn woning in de Eleonorastraat en altijd nog in het (zijn) Ginneken.

Bokkie Eestermans werd 73 jaar oud en is gedurende zijn leven een opmerkelijke en gewaardeerde Ginnekense inwoner geweest. Een “jongen uit het volk” maar wel met allure en een groot hart voor zijn geboorteplaats Ginneken. Is Bokkie niet lijfelijk meer in ons midden, we zullen ons hem blijven herinneren. Zeker ook omdat zijn grote persoonlijkheid nu blijvend deel uitmaakt van de rijke Ginnekense geschiedenis.

Begin jaren negentig beschreef onze inmiddels overleden medeweker Ton van der Wildt deze opmerkelijke volksfiguur voor het Ginnekens Nieuwsblad. Ter herinnering aan Bokkie Eestermans publiceren we hieronder zijn verhaal.

Toen had iedereen in het Ginneken een bijnaam.

Gesprek met Dingeman Eestermans, getrouwd met 'het gezondste vrouwtje van het Ginneken'. Deze kwalificatie kreeg ze recentelijk toen ze zo smakelijk zat te eten tijdens een feestje. Bijna niemand die Dingeman kent, wel 'Bokkie' of 'Bok' en dat heeft te maken met een bokkenwagentje, waarin hij (weg)reed, toen hij nog maar enkele turven hoog was. Iedereen had toen een bijnaam. 'Bokkie' zag in het Ginneken het eerste levenslicht in 1928 en groeide op in een gezin met zeven kinderen.

Bokkie, geboren en getogen in de Molenstraat, nu de Kerkhofweg, is een gezellig prater en een gastvrij mens. “Bokkie hé altij gère op straot gezete” en die anderen uit het gezin niet. Reden waarom hij als dreumes al meereed met zijn ouders, die handelden in groenten en fruit. Zijn vroegste herinneringen gaan terug naar de tijd, dat zijn vader de oogst van notenbomen bij de boeren opkocht. Pa klom dan in de boom om met een eind hout de noten eruit te slaan en 'Bokkie' raapte ze van de grond. De noten werden gedurende een dag of tien in de mestvaalt opgeborgen om te broeien, zodat later de bolsters gemakkelijk konden loslaten.

 Op de Sint Laurentiusschool, ofschoon…
Achter ieder huis bevond zich toen een lange tuin en in iedere tuin een mestvaalt, de compostkist van nu. Ook 'Bokkie' moest, zoals ieder jongetje, naar de lagere school, de Sint Laurentiusschool in de Dillenburgstraat, maar dat duurde niet zo bar lang. De dochteren uit het gezin Eestermans hadden het op school over jurkjes met korte mouwtjes en kniekousjes gehad en werden derhalve wegens dat onzedelijke gepraat van school gestuurd. Vader Eestermans moet toen in woede zijn ontstoken en hij stuurde al zijn kinderen naar de Openbare School van mijnheer Panis.
De Ginnekense Openbare School stond in die dagen op de hoek Dillenburgstraat/Viandenlaan. Het daar naar school gaan duurde dan weer tot het moment dat er een nieuwe parochie aan de Overakker werd gesticht door de latere bisschop monseigneur Baeten en die 'hé zolang gepraot en gedaen tot ze daor naar school konde'. Enig cijferwerk leerde dat Bokkie toch wel wat langer over de lagere school deed dan gebruikelijk. Dat zit zo, 'motte goed lustere wat ik zeg…', door zijn vader werd hij regelmatig ingezet voor het notenrapen en andere hand- en spandiensten.

Niet naar Nederlands Indië

Inmiddels was de oorlog uitgebroken en het land bezet door de Duitsers. Met de kolen op de bon leek het foerageren van hout een zinvolle en financieel niet onaantrekkelijke zaak en daar begon Bokkie dan mee. Maar ja, er ging toch niets boven een vaste baan en die vond hij bij visboer Baay. Deze visboer had hem uit vijf, zes jongens gekozen en een arbeidscontractje zat er aan te komen. Op de eerste dag van zijn tewerkstelling wist Bokkie voor twaalf uur al dat hij er diezelfde dag om zes uur in de namiddag een streep onder zou zetten. Hij moest de hele dag kopjes van sprotjes aftrekken en hij liet de baas weten dat hij daar te goed voor was.

Baas Baay maakte enorm veel bezwaren en Bokkie moet toen gezegd hebben: 'Ik zal maoke da'ge toch 'n knecht hèt” en hij had er Cor Crommeren op afgestuurd. Een puik stuk arbeidsbemiddeling, want Cor heeft er twaalf of dertien jaar als koppensneller gewerkt. Bokkie ging weer 'in het hout', leerde op 17-jarige leeftijd 'ons moeder' kennen op de Bredase kermis, werd voor 17 gulden in de week loopjongen bij Albert Heijn en handelde in distributiebonnen. Die kocht hij op bij de boeren, waar hij door zijn betrouwbaarheid een graag geziene gast was. Hij verdiende geld als water tot ver na de oorlog omdat er veel levensmiddelen op de bon bleven.

Een gaatje in zijn trommelvlies, niet naar Indië…

De zaken werden gedaan per bakfiets. En toen moest Bokkie in dienst. Zijn vader moet toen gezegd hebben: “Laot oe eige maor afkeure, want ge hèt een kwaai oog”. Daar wilde Bok helemaal niet aan, want hij wilde net als zijn kameraden graag naar Indië. Tijdens de keuring heeft hij door het onzorgvuldig afdekken van afwisselend het ene en het andere oog de arts schijnbaar om de tuin kunnen leiden, want hij werd goedgekeurd. Helaas kwam hij niet door de tropenkeuring, want hij bleek ook een gaatje in zijn trommelvlies te hebben. Bokkie moet geen modelsoldaat zijn geweest, gezien het feit dat hij, overigens bijzonder smakelijk, uit persoonlijke ervaring kon verhalen over alle toen gangbare krijgstuchtelijke straffen.

Ja, wat wil je? Het was kermis in Ulvenhout en Bokkie stond op het punt keurig op tijd terug te gaan naar zijn eenheid in Rotterdam. Andere mogelijkheden waren er trouwens niet, want zijn geld was op. Iedereen heeft vrienden en Bokkie had er veel, die hem vijf dagen vrij wilden houden. Na vijf dagen meldde hij zich welgemoed en blootshoofds, want zijn baret was in de strijd gebleven, terug bij zijn bataljon in Rotterdam. Streng arrest en zo, maar de aalmoezenier die de Ginnekense toestanden uit eigen ervaring kende, kon een en ander aardig afzwakken.

Maar de “kapitein” thuis tekende niet…

Een geweldige kans om toch naar Indië te gaan deed zich voor in Oirschot, waar hij op oefening was. De huzaren van het tankbataljon zouden op een avond met inschepingsverlof gaan. Onder hen bevond zich een huzaar, die ongaarne werd uitgezonden in verband met een voorgenomen studie. De ouders van de huzaar hadden er zelfs 5.000 gulden voor over als Bokkie de plaats van hun zoon in zou nemen. Dat hoefde natuurlijk niet, maar was mooi meegenomen. Twee kapiteins moeten bereid geweest zijn aan die ruil mee te werken, maar helaas was er een derde “kapitein” en dat was “ons moeder” en die tekende niet. Dan maar naar de marine als beroeps, maar ook daar was “ons moeder” tegen. Hij had eigenlijk na moeten dienen, vanwege het streng arrest, maar dat liep met een sisser af. Albert Heijn nam hem weer met open armen in dienst, maar inmiddels was alles van de bon en '”er viel geen stuiver extra meer te verdienen”. De bakker betaalde meer en omdat Bokkie een goede voor de baan was, ging de speculaas grif van de hand.

De gemotoriseerde olieboer van het Ginneken…

In de Molenstraat woonde de oude olieboer Rinus Franken. Rinus pruimde, had zeven kinderen grootgebracht, verzorgde vijftig duiven en hij dronk alle dagen z'n borreltjes. Hiermee Iijkt de oude olieboer volledig getypeerd. De 70-jarige Rinus had tegen Bok gezegd: “ak’r vandaog of morge mee uitschei, dan bende gij 't menneke, zeet'ie, voor miin toerke en dan hedde eel ’t Ginneken.” En jawel, op een gegeven moment, pats, Rinus ineens dood. Voor de goodwill, klantenkring, bakfiets en zo moest 250 gulden op tafel komen. Bokkie zou Bokkie niet geweest zijn als hij daar niet onmiddelli]k een tientje van had kunnen afdingen, 240 gulden dus. Vader Eestermans met een oog voor zakendoen vond het een habbekrats en gaf Bok onmiddellijk het benodigde geld.

In september 1951 ging Bok rijden met zijn bakfiets volgeladen met vierliter kannetjes met zuivere lichtpetroleum voor 76 cent per kannetjes verkoopsprijs. Tien dagen later kon hij zijn schuld bij zijn vader inlossen, ook al omdat zijn vrouw werkte. Hij trapte overigens maar drie maanden, want daarna zat er al een J.L.O.-motortje van Janus van Nispen op zijn bakfiets. Als een keizer moet hij rondgereden hebben in Esso-uniform zonder pet natuurlijk, want daar had hij in dienst al de pest aan. Zijn actieradius sterk vergrotend scheurde hij als een vorst over 's Heren wegen, zijn collega’s olieboeren ver vooruit. De eerste gemotoriseerde olieboer, wie deed hem wat. Wel stond hij nabij Bouvigne een keer in de brand, maar hij bleef meester van de situatie.

Vader Eestermans viel van zijn stoel van schrik…

Als de kinderen hem aan zagen komen met zijn kar van de 'Automaat' dan vroegen ze naar een 'Petronelleke'. In het oliekrantje stond het verhaal van dit meisje en 'hoe het met Petronella vergaat leest men in de volgende 'Automaat'. De bakfiets met de krachtige J.L.O.-motor werd al gauw vervangen door een echte driewieler met een heuse 3-pitter. De zaken gingen goed, want iedereen ging zich een oliehaard aanschaffen. Voor de driewieler had hij zijn motorrijbewljs moeten halen en de aanschaf van een 200cc-Zundapp motorfiets voor puur genoegen was maar een kleine stap. Met “ons moeder”, haar armen om zijn middel en goed ingepakt toerden ze 's zondags naar Zoutelande en overal naar toe. Er is maar een niveau verschil tussen de successtory van oliebaronnen. De driewieler werd een truck, waarop maar liefst zestig kannen van 20 liter met een snelheid van 70 - 80 kilometer per uur door de Baronie konden worden vervoerd. Niet zo gek lang daarna werd een gloednieuwe Ford Pick-up voor 6100 ballen aangeschaft.

Tot dusver was het tweedehandswerk geweest en conservatieve vader Eestermans viel bijna van zijn stoel van schrik over het nemen van zoveel risico's. Bok kende zijn mogelijkheden en op de pick-up kwam een tank compleet met pomp, aangedreven door een motor en een telmechanisme. Druk op de knop en de bon kwam eruit. De afgeleverde olie was het verschil tussen de begin- en de eindvoorraad, simple comme bonjour. De oude Eestermans kreeg er bijna wat van. Kijk, en dat prachtstuk mechaniek moest natuurlijk in de Essokleuren gespoten worden. Niet zo maar voor niets, meende Bokkie. Om een lang verhaal kort te maken: Bokkie kreeg voor de komende zes jaar de reclamevergoeding. Ook meende Bokkie dat het overspuiten behoorde te geschieden bij een 'relatie' van hem. Met die relatie werd, waarschijnijk onder het genot van een beste pint, een afspraak gemaakt. Hoe het precies zat, is zelfs na zeven keer terugdraaien van de cassette niet te achterhalen, behalve dan dat de rekening voor Esso “iets” hoger moet zijn uitgevallen en dat Bokkie het verschil incasseerde. Later maakte de Ford plaats voor een Opel Blitz met een tank van maar liefs 2.400 Iiter. Een groot deel van de Ginnekense oliestokers was in die dagen klant bij ‘Bokkie’.

Niets dan ellende die gasbel…

“Zo hard dat't omhoog gegaon was, nog harder ging’t omlaag”. De gasbel in Slochteren werd ontdekt. In een razendsnel haast on-Nederlands tempo werden de leidingen door het land gelegd en iedereen ging over op gas. Esso bleek toen ook al niet meer de goedkoopste leverancier van olie te zijn. Bokkie met inmiddels een opslagcapaciteit van 24.000 Iiter liet zijn tanks met een duizendje of tien liter brandstof van een andere firma aanvullen. Dat was contractbreuk en een ramp behoorde tot de mogelijkheden. Door zijn scherpe geest en zijn rappe tong, maar niet in het minst vanwege het feit dat zijn lieve echtgenote zo ontaard lekker, niet te overtreffen, tam konijn kon klaarmaken, bleven desastreuze gevolgen uit. Een soort culinaire compromitatie.

En toen werd het fysiek gesproken pure ellende. De tankwagen, waarmee nauwelijks droog brood te verdienen viel, maakte weer plaats voor een Bedford. Hierop werden de butaan- en propaanflessen rondgebracht.'Ons makske', een duif, ging dan mee op zijn schouder. In Achtmaal of waar dan ook vloog het dier zijn rondjes tijdens het lossen en laden om tijdig weer op zijn schouder en achter het stuur plaats te nemen op weg naar de volgende klant. Puur beulswerk, waarop het kleine mannetje niet gebouwd was. Een Bedford met een hoge laadvloer, 145 flessen per dag, volle eraf, lege erop, thuis op de werf weer afladen. Er werd goed aan verdiend, maar het was lichamelijk niet meer te doen en de zaak, met een omzet van 130.000 Iiter, werd in 1979 van de hand gedaan.

En zo lang geleden is het nog niet…

Een stukje uit het levensverhaal van een gastvrije, spraakzame, openhartige en populaire Ginnekenaar. Op warme zomeravonden zat het volk van de Molenstraat, nog niet eens zo bar lang geleden, buiten op straat met de armen over de rugleuning. Rond Bok de olieboer moet een schare luisteraars gezeten hebben. Mensen en toestanden gingen dan zeker over de hekel. Dat hij de lachers aan zijn kant had, Iijkt buiten kijf te staan. Of het voor de Bredanaar of andere buitenlanders in afwijkende kleding en met een afwijkend spraakgebruik, puur genoegen was om dan door die Molenstraat te lopen, is de vraag.
Opgetekend, goed verzorgd en uitbundig gelaafd in een gastvrij Ginnekens huis - Ton van der Wildt † -.