Vele jaren hield pastoor Doens in het Ginnekense de touwtjes ook vanaf de kansel strak in handen.



Deze zeer markante figuur kan ik me na veertig jaar nog goed voor de geest halen. Hij bepaalde achteraf toch een groot deel van onze jeugd. Op de vele oude foto’s zie je pastoor Doens steeds als “midvoor” zitten. Als hij op de fiets reed, stak hij bij het afslaan zijn hand uit en stak over. Het verkeer paste zich aan hem aan. Als ik bij de meisjes stond (waar zijn ze uit die tijd gebleven?) wist men dat thuis al voor ik weer thuis kwam. De Ginnekense pastorie had veel tentakels.

Zelfs in Den Haag kregen ze vlak na de oorlog met hem te maken. Om ‘zijn’ vijfenzeventig in Ginneken omgekomen en begraven Polen in het Ginneken te houden, heeft hij in Den Haag zeer opmerkelijke uitspraken gedaan. De gesneuvelde Ginnekense Polen zijn hierdoor niet op het Bredase ereveld herbegraven. Een van zijn uitspraken luidde: “Onze Polen blijven in het Ginneken, ze zijn voor het Ginneken gesneuveld en krijgen hier een laatste rustplaats.

Er doen ook vele grappige verhalen over Pastoor Doens de ronde…

Ook in Breda was hij een bekende persoonlijkheid. Als hij in de Laurentiuskerk aan de Ginnekenweg zijn preekbeurt had, gingen er ook veel mensen uit Breda en omstreken ter kerke. Tijdens het preken zwaaide hij onder andere vervaarlijk met zijn armen. Op een bepaald moment had de Laurentiusparochie allemaal nieuwe knielkussentjes gekocht. Pastoor Doens ergerde zich er aan dat de beminde gelovigen met vuile schoenen op de kussentjes gingen staan. Op een zondag verzamelde hij voor elke mis twee vuile kussentjes die hij op de trap van de preekstoel neerlegde. Bij elke preek nam hij er twee mee naar boven op de preekstoel als bewijsmateriaal.

In het vuur van zijn altijd opmerkelijke preek klopte hij de twee kussentjes uit boven de hoofden van de beminde gelovigen. Ik geloof niet dat het gewaardeerd werd, maar daar een opmerking over maken was volstrekt buiten de orde. Op een keer had naar de zin van pastoor Doens de collecte voor de armen te weinig opgebracht. Dus klonk het van de preekstoel: “Gullie!!, ge zet nog nie werd da ge bezekt wordt”. Diverse gelovigen schreven naar de bisschop met de klacht dat de pastoor onwelvoeglijke taal had gebruikt. De bisschop droeg de pastoor op zijn woorden terug te nemen. De volgende zondag deed hij dit op de voor pastoor Doens gebruikelijke wijze. “Ik heb veurige week gezeed da gullie nie werd zet da ge bezekt wordt. Da mot ik terugneme van de bisschop en da doe ik bij deze! Ge zet ’t wel werd!!”

De ‘Swies’ was altijd zijn rechter hand, voor “Eerbied in Gods huis”…

Een even kleurrijke man was zijn hulp bij ongewenste gedragingen tijdens de diensten, (ordehandhaver) ‘swies’ Van der Sanden. In een speciaal pak gehuld liep hij met een soort lans in de hand met bovenaan een gouden haantje statig door de kerk. Vanaf een schouder droeg hij een brede met goud afgezette sjerp met de tekst: “Eerbied in Gods huis”. Als je als kind zat te praten of onvoldoende oplette, kwam hij bij je bank staan en keek je gedurende enige tijd zeer indringend aan. Dat was in die tijd ruim voldoende om de jeugd weer bij de (godsdienst) les te krijgen. Laatkomers werden door de ‘Swies’ naar een nog beschikbare plaats geleid. Als dat tijdens de preek gebeurde hield pastoor Doens even op met preken. De volgende keer was men dan beslist op tijd -Jan Schellekens.