Het barst van de anekdotes over de grote kerk en er is ook graffiti van eeuwen geleden gevonden.



Wie denkt dat graffiti iets van deze tijd is moet maar eens kijken op het monument van Engelbrecht II van Nassau in de Prinsenkapel van de Grote Kerk in Breda. Op de voetzool van Caesar, de linkerschouder van Regulus en Hannibal zijn als waren het tatoeages huismerken, initialen en kruisjes aangebracht. De meeste van die aanduidingen zijn ook nog eens voorzien van een jaartal. Het oudste jaartal dat gevonden is stamt uit 1602 en verder komen we tegen 1657, 1671, 1680, 1769, 1803, 1805, en 1890.

Op zaterdag 11 juli 1818 werd Breda rond elf uur 's avonds opgeschrikt door een geweldig tumult. De begrafenisstoet met het stoffelijk overschot van notaris Mirandolle was aangekomen bij de kerk. Een menigte van zeker 1200 mensen probeerde de begrafenis te verhinderen. Hevig geschrokken werd de kist snel in het graf gelaten en de familie vertrok vlug zonder echt afscheid te kunnen nemen van de overledene.

Wildroosters moesten honden en varkens buiten de kerk te houden…

De volgende dag liet de burgemeester een onderzoek instellen. Als resultaat hiervan kreeg de koster(es) de opdracht om bij nachtelijke begrafenissen tijdig de politie te waarschuwen om ordeverstoringen te voorkomen. Een stoffelijk overschot begraven in de nachtelijke uren was in de 17de en 18de eeuw een statussymbool bij uitstek van de elite. Het kerkplein rond de Grote Kerk in Breda was in vroeger eeuwen kerkhof. Om loslopende honden en varkens, in de middeleeuwen was dat een vertrouwd straatbeeld, van het kerkhof te weren waren bij de poorten roosters in het wegdek aangebracht. Hiermee werd dacht men ook bereikt dat de duivel op bokkenpoten de graven van de overledenen niet kon bereiken.

In de 17de en 18de eeuw verkozen Bredase katholieken, omdat de Grote Kerk een hervormde kerk was geworden, vaak een begrafenis is België. Ze vonden dan in plaatsen als Turnhout en Hoogstraten een laatste rustplaats. Het stadsbestuur had daar geen bezwaar tegen als de verschuldigde kerkrechten maar wel aan de Grote Kerk werden betaald. Wie dat niet wilde, probeerde het lijk de stad uit te smokkelen. Men riskeerde daar echter wel inbeslagname van het lijk mee, waarna alsnog betaald moest worden. Jan II van Polanen heer van Breda en de vader van Johanna van Polanen die zou trouwen met Engelbrecht I van Nassau, ligt op dit moment begraven in de kooromgang van de kerk. Bij de overplaatsing van de tombe in de zestiende eeuw vond men onder de deksteen een gemetselde ruimte, waarin de kist met het stoffelijk overschot stond.

Men gaf doden geld mee om de veerman over de rivier de Styx te betalen…

Op de borst van Jan II van Polanen lag een fluwelen beursje met enkele zilveren munten. Dit gebruik om de dode geld mee te geven doet sterk herinneren aan het gebruik in de oudheid, waarbij men de dode geld meegaf om de veerman over de rivier de Styx, die de grens vormde tussen leven en dood, te kunnen betalen. Op het grote monument voor Engelbrecht I van Nassau en Jan IV van Nassau staat in de nis een Mariabeeld. Dit beeld is daar in de vorige eeuw door de bekende architect Cuijpers geplaatst. Het oorspronkelijke beeld is niet bij de beeldenstorm verwijderd, zoals velen denken, maar eerst in 1624. De stad werd toen belegerd door Spinola en op aandringen van Sibylla, de vrouw van de toenmalige predikant Boxhorn, is het Mariabeeld verwijderd. Zij zou hebben voorspeld dat de stad in handen van de vijand zou vallen als dat niet werd gedaan.

Zoals men nu weet heeft het niet mogen baten. De grafkelder in de Prinsenkapel is in 1937-1938 geopend. De ruimte werd toen minutieus onderzocht en gerestaureerd. De aanleiding was de toen heersende oorlogsdreiging. De toenmalige burgemeester van Slobbe was op zoek naar schuilkelders voor de bevolking. Hij had gehoord van onderaardse gangen die het kasteel en de kerk met elkaar zouden verbinden. Er werd een wichelroedenloopster ingehuurd om deze gangen op te sporen. De gangen zijn niet gevonden, maar wel een holle ruimte in de Prinsenkapel. Dit bleek de grafkelder te zijn. Op het hoogkoor ligt Theobald von Weibnom begraven. Hij was van 1678 tot 1691 gouverneur van Breda. Hij was een goede vriend van koning-stadhouder Willem III. Wellicht ongewild ondervindt Von Weibnom tot op de dag van vandaag de nodige belangstelling van genealogen en schatzoekers.

Tot zijn dood (99 jaar) heeft koster Joris Jonston zijn kostersambt vervuld…

Bij zijn dood was hij een zeer gefortuneerd man. Omdat hij geen laatste wilsbeschikking had nagelaten en zijn wettige erfgenamen onbekend waren, werd zijn fortuin beheerd door enkele personen die door Willem III waren aangewezen. Dit in afwachting van serieuze pretendenten voor de erfenis. Die hebben zich tot nu toe nog niet aangediend. Er meldden zich wel een reeks personen die allemaal beweerden een directe afstammeling van Weibnom te zijn. Zij konden echter geen overtuigend bewijs leveren en het valt ook niet aan te nemen dat dit alsnog zal gebeuren. Aardig is de zinspreuk en tevens grafspreuk van Dingmans Willem Beens, een dichter en lid van de rederijkerskamer. De spreuk luidt: ‘Soeckt het hemels’.

Voor het koorhek in de kerk in de opening bij het schip ligt het graf van de familie Jonston. Joris Jonston was koster van de grote Kerk en bereikte de zeker voor die tijd respectabele leeftijd van 99 jaar. Tot zijn dood heeft hij het kostersambt vervuld en zijn zoon Willem na hem. Die was overigens maar 44 jaar, toen hij na zes jaar kosterschap stierf. De plaats waar hij begraven ligt, is niet toevallig. Vanaf deze plaats hield de koster altijd toezicht op het goede verloop van de kerkdiensten die er plaats vonden. In de zuidelijke zijbeuk van het koor ligt Lucia de Lasco begraven. Zij stierf nog maar zes maanden oud. Het Bredase stadsbestuur was haar peetvader. Haar echte vader was Charles de Lasco, een in Brussel uit Italiaanse ouders geboren kunstschilder. Hij werkte veel voor prins Philips Willem van Oranje.

De man werd verhoord, schuldig verklaard en door wurging terechtgesteld…

De familie de Lasco was goed katholiek en beleefde dat op de Italiaanse manier, waarin heiligen en wonderen een grote rol speelden. Dat bleek in 1629 toen de twaalfjarige dochter van Charles de Lasco, Maria de Lasco, zij was aan beide benen verlamd, plotseling zei genezen te zijn. Dat was nadat zij in de grote kerk een verschijning van de heilige Maria had gekregen. Het wonder werd op last van de bisschop onderzocht. Na onderzoek werd het wonder afgedaan als een hersenschim en niet erkend. Maria werd beschreven als een geëxalteerd kind. Met haar vader liep het ook niet goed af. In 1639 werd hij aangehouden op verdenking van homofilie. Hij legde een volledige bekentenis af en werd ter dood veroordeeld. Door wurging werd hij om het leven gebracht. Ondanks de hulp die hij van enkele gerenommeerde Bredase advocaten heeft gehad, was hij niet meer te redden.

De klokken in de toren dreigden in de Tweede Wereldoorlog in beslag genomen te worden door de Duitsers om daarna omgesmolten te worden ten behoeve van de wapenindustrie. Gelukkig zijn alleen maar de kleine klokken in 1943 meegenomen. De bezetter kon er van overtuigd worden, dat de toren zou instorten als geprobeerd zou worden ook de grote klokken als de Roulant weg te halen. Dat risico wilde de Duitsers niet nemen, omdat de toren van de kerk in die tijd ook als zendmast dienst deed en daarom niet gemist kon worden. In de kerken, dus ook in de Grote Kerk in Breda werden voornamelijk rijke mensen begraven. De minder welgestelden werden op het kerkhof begraven dat rondom de kerk was aangelegd. Aan de gewoonte rijke mensen in de kerk te begraven hebben we de uitdrukking “rijke stinkerd” te danken.

Op de mantel van Gertrudis kruipt stiekem een zwarte muis omhoog…

De restaurateur van de koorbanken had zeker gevoel voor humor. De beeldhouwer M. van der Poel heeft op een van de ‘zittertjes’ een Poolse soldaat op een motorfiets afgebeeld met achterop de motor een Nederlands meisje, dat zijn baret draagt. De Polen hebben in oktober 1944 Breda bevrijd en velen van hen zijn met een Nederlands meisje getrouwd en in ons land blijven wonen. Op de achterkant van het grote monument voor Engelbrecht II van Nassau is de heilige Gertrudis afgebeeld. Zij heeft als attribuut een muis. Op het beeld van Gertrudis kruipt een zwarte muis op tegen haar lange mantel of kleed. Van de grond af is de muis niet te zien. Daarvoor moet je op de koorbanken gaan staan. Het verhaal gaat dat toen Koningin Wilhelmina de Grote Kerk bezocht zij dat inderdaad heeft gedaan om de muis te kunnen zien. De associatie met iemand die bang voor een muisis en op een stoel klimt ligt voor de hand.

Door toedoen van Jan IV van Nassau werd het Sacrament van Niervaart naar de Grote Kerk gebracht. Dat was in 1449. Grote groepen gelovigen bezochten het sacrament en de kerk als bedevaartgangers. Onder hen waren ook een hoop zieken en behoeftigen. Zij kwamen op de heilige hostie af in de hoop op een wonder, dus om genezen te worden. Na de beeldenstorm in 1566 was de hostie verdwenen. Dat was op zichzelf vreemd, want het veelluik dat op het bijbehorende altaar stond, was uit voorzorg overgebracht naar de huizen van in die tijd gelovige burgers. Men vermoedde dat een priester van de kerk de hostie verstopt of begraven had. Maar niemand wist meer door wie en waar. Er ging ook het gerucht dat de hostie was ingemetseld in de muren van de kerk. Vele eeuwen is er naar de hostie gezocht.

Voor aanzienlijke mensen en vrouwen werd er een uitzondering gemaakt…

In het begin van deze eeuw bij het slopen van de muren van een traptoren kwam men de mummie van een kat tegen. De spieren nog volledig in tact, de ogen verdroogd, snorharen en een blik van radeloze angst typeren de mummie. Deze is zorgvuldig bewaard en opgehangen in de vestibule van het huis van de restauratiearchitect van Niekerken, waar hij steeds de aandacht trok. In de oude kerken stonden geen stoelen. De mensen werden geacht te staan. Alleen voor vrouwen werd er soms een uitzondering gemaakt. Ze konden dan op stro gaan zitten dat op de grond was gelegd. Ook voor de aanzienlijke mensen werd een uitzondering gemaakt. Speciaal voor hen waren er banken gemaakt. Deze banken stonden tegen de pilaren in de Grote Kerk. Er staat er nog een recht tegenover de preekstoel. De stoel wordt de Prinsenbank genoemd, alhoewel er naar men weet nooit een prins op heeft gezeten.

Alhoewel, prinses Wilhelmina heeft in 1956 op de Prinsenbank gezeten, toen zij na de restauratie de plechtige ingebruikname van de kerk heeft bijgewoond. Kerken hadden vroeger een grote aantrekkingskracht op honden. Op schilderijen van kerkinterieurs zijn daarom ook bijna altijd honden te zien. Om de honden uit de kerk te jagen waren zogenaamde hondenslagers aangesteld. Behalve het verwijderen van honden, was het ook zijn taak lastige kinderen uit de kerk te sturen. Bij restauraties wordt vaak de discussie gevoerd in hoeverre terug gerestaureerd mag worden. Zo ook in de dertiger jaren toen de vraag rees of de driehoekige ruimten boven de ramen van de kooromgang met beeldhouwwerk moesten worden versierd of niet. Als onderdeel van de discussie zijn proefvlakken gemaakt in gips. Deze zijn geplaatst en ter beoordeling voorgelegd aan de deskundigen. De deskundigen vonden de versieringen niet mooi en vonden dat de vullingen vlak en kaal moesten blijven.

Er was een koster die meerdere malen laveloos uit de goot werd gehaald…

De vaklieden die weken ijverig gewerkt hadden om een goedgelijkend gipsafgietsel te maken en te plaatsen, moesten die weer verwijderen. Dat weigerden ze en daarom hangen de gipsmodellen er nog steeds. Toen Napoleon regeerde over de Nederlanden werd er belasting geheven op het bezit van eikenhout. Men zegt dat om deze belasting te ontduiken de eikenhouten lijst van het drieluik van Jan van Scorel in de Prinsenkapel geel is geverfd. Bij latere restauraties is de verf weer verwijderd en op dit moment siert een blank eikenhouten lijst het drieluik. De koster diende van onbesproken handel en wandel te zijn. Bij de aanstelling van een koster ging de kerkvoogdij daarom niet over een nacht ijs. Toch bleek de gemaakte keus niet altijd de gelukkigste. Eind twintiger jaren werden regelmatig klachten over de koster ontvangen. Meerdere malen moest hij laveloos uit de goot worden gehaald en uiteindelijk worden ontslagen. (Bron: www.grotekerkbreda.nl / bewerking: Wim Siegmund)